ECLI:NL:RBMNE:2019:6547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/659543-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het telen van hennep en de rol van de bewaker in een hennepkwekerij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 17 mei 2017 te Utrecht opzettelijk behulpzaam is geweest bij het telen van hennep. De verdachte fungeerde als bewaker van een hennepkwekerij en waarschuwde anderen toen er indringers in het pand waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. Tijdens de terechtzitting op 11 juli 2019 is de tenlastelegging besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het telen van 512 hennepplanten, al dan niet in samenwerking met anderen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar stelde dat de verdachte als medeplichtige kon worden aangemerkt voor het subsidiaire feit. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar dat de medeplichtigheid aan het telen van hennep wel bewezen was. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de impact van de strafzaak op zijn leven. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf opgelegd, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659543-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2019.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (16/659541-17).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen mr. H.S.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairop 17 mei 2017 te Utrecht, samen met (een) ander(en), al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk 512 hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt dan wel
subsidiair[medeverdachte] of een of meer onbekend gebleven personen hierbij heeft geholpen door in het pand waar die hennepkwekerij was gevestigd te verblijven en te fungeren als oppasser/bewaker en/of die [medeverdachte] en/of (een) onbekende ander(en) te waarschuwen toen in dat pand een of meer personen werden aangetroffen;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en vordert hiervoor verdachte vrij te spreken. De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte als medeplichtige kan worden aangemerkt en derhalve dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat haar cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen dan wel de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. De raadsvrouw verzoekt dan ook haar cliënt vrij te spreken van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen van het kweken van hennep het volgende. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte op zodanige wijze betrokken was bij het opzetten dan wel onderhouden van de hennepplantage dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander bij het kweken van hennep. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat ik werd opgehaald door [naam] .
Ik kwam hem tegen en hij zei dat hij een slaapplaats voor me had. De volgende dag ook, ik kreeg er hasj en eten en drinken voor. Ik ben daar gebracht in een auto en ik werd opgehaald. Ik moest eerst voorin in de auto zitten en dan op een gegeven moment achterin zitten. Ik heb van hem ook een telefoon gekregen om te bellen als er iets was, dit heb ik gedaan. [2]
De verklaring van [verdachte] inhoudende:
V: Wat had je met je telefoon gedaan nadat je gebeld had?
A: (…) toen ik ging rennen raakte ik die kwijt. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] zag op 17 mei 2017 omstreeks 08.30 uur op een bankje ter
hoogte van de [adres 2] een zwarte telefoon liggen van het merk LG. [4]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van inhoudende:
De telefoon betrof een LG-B200E. In de telefoon zat een Lebara simkaart voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [5]
- 1 uitgaande oproepen (…) (werkelijke tijd vermoedelijk 17 mei 2017 omstreeks 03:25 uur).
- 8 binnenkomende oproepen (…) (werkelijke tijd vermoedelijk 17 mei 2017 omstreeks 03:31 uur). [6]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] inhoudende:
Ik hoorde dat [verdachte] mij verklaarde dat hij door een jongen was afgezet, met als doel het bewaken van een hennepkwekerij. Ik hoorde dat [verdachte] verklaarde dat hij geslapen had, in de hennepkwekerij. Ik vroeg [verdachte] de woning aan te wijzen waar de hennepkwekerij zou moeten zitten. Hierop wees [verdachte] perceel, [adres 3] aan. [7]
De bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] inhoudende:
In het pand aan de [adres 3] troffen collega’s [verbalisant 6] en [verbalisant 3] een inwerking zijnde hennepkwekerij aan. [8]
Kweekruimte 1
(…)
Wij zagen dat de planten niet meer in de plantenbakken stonden. Wij zagen dat de
plantenbakken vierkant waren en gevuld met aarde. In totaal stonden er 256 plantenbakken zonder hennepplanten. (…)
Kweekruimte 1
(…) Een klein gedeelte van de planten was nog aanwezig. Wij zagen dat de planten in vierkante plantenbakken stonden gevuld met aarde. (…)In totaal stonden er 42 hennepplanten. (…) Tevens zagen wij 214 plantenbakken gevuld met aarde zonder hennepplanten.(…)
Op het dak van het pand troffen wij 8 grote weekendtassen aan met daarin hennepplanten. Wij hebben deze hennepplanten geteld en wij telden 470 hennepplanten. Gezien het aantal plantenbakken in kweekruimte 1 en in kweekruimte 2, stelden wij vast dat deze 470 hennepplanten afkomstig waren uit kweekruimte 1 en uit kweekruimte 2. [9]
4.3.2
Bewijsoverweging
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het station werd benaderd door een man die zichzelf [naam] noemde. Deze bood hem een slaapplek aan in ruil voor hasj, eten en drinken. Hij werd door [naam] opgehaald op het station en moest, voordat ze bij het pand waren, achterin de auto gaan zitten. Hij moest op de spullen in het pand letten. Hij kreeg van [naam] een telefoon en moest bellen als er iets was. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gebeld.
Verdachte heeft, bij zijn aanhouding, verklaard dat hij een hennepkwekerij bewaakte waarbij hij het pand aanwees gelegen aan de [adres 3] . In zijn latere verklaringen heeft hij ontkend dat hij wist dat in het pand, waar hij meerdere nachten had geslapen, een hennepkwekerij was gevestigd ten tijde van zijn verblijf daar.
Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden en de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de hennepkwekerij en hem dit pas achteraf duidelijk is geworden onaannemelijk. Immers, verdachte heeft meerdere nachten in het pand overnacht waarbij hij telkens voordat hij bij het pand aankwam achterin de auto moest plaatsnemen met de kennelijke reden om niet te worden gezien door omwonenden. Daarnaast heeft verdachte zelf tegen de politie verklaard bij zijn aanhouding dat hij in dat pand een hennepkwekerij moest bewaken.
De rechtbank acht dan ook het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
een of meer onbekend gebleven personen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld een hoeveelheid van (in totaal) 512 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 mei 2017 te Utrecht, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- als oppasser/bewaker van die hennepkwekerij te fungeren en daartoe heeft verbleven in het pand waar die hennepkwekerij was gevestigd en
- door een of meer onbekend gebleven persoon/personen te waarschuwen toen in dat betreffende pand een of meer personen werden aangetroffen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat de strafzaak, en de omstandigheden omtrent het ten laste gelegde, grote impact hebben gehad op haar cliënt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij het telen van hennep in een pand door een ander of anderen door te fungeren als bewaker van de hennepkwekerij en in die rol een persoon of personen te waarschuwen toen er indringers waren in het pand.
Achter de (grootschalige) teelt van hennep gaat een wereld van georganiseerde criminaliteit schuil die wordt gekenmerkt door intimidatie en geweld. Weliswaar lijkt verdachte een ondergeschikte rol te vervullen, maar als gevolg van zijn handelen heeft een onbekend gebleven dader geprobeerd een inbraak in de genoemde hennepkwekerij te voorkomen waarbij meerdere schoten zijn gelost.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van 4 juni 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Deze omstandigheid wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegenomen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 29 juli 2017 betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker M. Blok, waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van een laag recidiverisico en waaruit blijkt dat de rapporteur geen aanleiding ziet tot het opleggen van reclasseringstoezicht. De rapporteur adviseert bij veroordeling een taakstraf op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft voor wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf gelet op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten. In deze oriëntatiepunten wordt bij een hennepkwekerij van deze grootte voor een zogenaamde first offender een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren genoemd. In dit geval is sprake van medeplichtigheid zodat in beginsel de straf met een derde wordt verminderd.
De rechtbank heeft ambtshalve getoetst aan het kader van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte is aangehouden, te weten op 17 mei 2017. Het vonnis is uitgesproken op 25 juli 2019. De procedure heeft in haar geheel beschouwd twee jaren en iets meer dan twee maanden geduurd. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding zal moeten worden verdisconteerd in de hierna te vermelden op te leggen straf. Op grond hiervan ziet de rechtbank aanleiding te kiezen voor de strafmodaliteit van een werkstraf zonder oplegging van een voorwaardelijke straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal van de werkstraf worden afgetrokken, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag voorlopige hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis.
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2019.
mr. J.W.B. Snijders Blok is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 mei 2017 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van (in totaal) 512, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
art 11 lid 3 Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 3 ahf/ond B Opiumwet;
subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of
Omstreeks 17 mei 2017 te Utrecht met elkaar, althans één van hen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt,verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid
van (in totaal) 512, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen
daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 17 mei 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- als oppasser/bewaker van die hennepkwekerij te fungeren en daartoe heeft verbleven in het pand waar die hennepkwekerij was gevestigd en/of
- door die [medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven persoon/personen te waarschuwen toen in dat betreffende pand een of meer personen werden aangetroffen;
art. 48 Wetboek van Strafrecht
art. 3 B Opiumwet
art. 3 C Opiumwet
art. 11 lid 2 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met dossiernummer 2017146355 (pagina 1 t/m 277) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 juli 2019.
3.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 18 mei 2017, pagina 212.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 17 mei 2017, pagina 50.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 mei 2017, pagina 55.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 mei 2017, pagina 56.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 17 mei 2017, pagina 21.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 19 mei 2017, pagina 119.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 19 mei 2017, pagina 120.