In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een beroep dat door de werkgever is ingesteld tegen een besluit van verweerder over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer. De ex-werknemer was per 18 juni 2018 meer arbeidsgeschikt geacht, maar de uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zou niet wijzigen tot 1 juli 2017. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een wijziging van de beslissing op 3 oktober 2019, waarbij de ex-werknemer per 18 juni 2015 35,72% arbeidsongeschikt werd geacht.
Tijdens de zitting op 27 november 2019 heeft de rechtbank de proceskosten vastgesteld die verweerder aan de ex-werknemer moet betalen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige overtuigend heeft gemotiveerd waarom de functie van Elektromonteur (SBC-code 267040) niet geschikt is voor de ex-werknemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een mate van afhankelijkheid is ten opzichte van collega's, wat de geschiktheid van de functie in twijfel trekt. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de ex-werknemer.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.