ECLI:NL:RBMNE:2019:6490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2141
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep omgeklapt van werknemer naar werkgever met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een beroep dat door de werkgever is ingesteld tegen een besluit van verweerder over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer. De ex-werknemer was per 18 juni 2018 meer arbeidsgeschikt geacht, maar de uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zou niet wijzigen tot 1 juli 2017. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een wijziging van de beslissing op 3 oktober 2019, waarbij de ex-werknemer per 18 juni 2015 35,72% arbeidsongeschikt werd geacht.

Tijdens de zitting op 27 november 2019 heeft de rechtbank de proceskosten vastgesteld die verweerder aan de ex-werknemer moet betalen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige overtuigend heeft gemotiveerd waarom de functie van Elektromonteur (SBC-code 267040) niet geschikt is voor de ex-werknemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een mate van afhankelijkheid is ten opzichte van collega's, wat de geschiktheid van de functie in twijfel trekt. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de ex-werknemer.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.M. Damen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Smid).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te Veenendaal, gemachtigde: mr. J.R. Ali.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2017 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat derde-partij (ex-werknemer) per 18 juni 2018 meer arbeidsgeschikt is, maar dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt tot 1 juli 2017.
Bij besluit van 23 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en ex-werknemer per 18 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
Ex-werknemer heeft vervolgens beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft verweerder de beslissing gewijzigd en ex-werknemer per 18 juni 2015 35,72% arbeidsongeschikt geacht.
Ex-werknemer heeft zijn beroep tegen het besluit van 23 april 2019 ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten. Eiseres heeft van rechtswege beroep ingesteld tegen het besluit van 3 oktober 2019.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ex-werknemer en zijn gemachtigde waren niet op de zitting aanwezig.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft verweerder op 27 november 2019 nog een brief met bijlagen gestuurd.

Overwegingen

Verzoek om proceskostenvergoeding door ex-werknemer
1. Ex-werknemer heeft zijn beroep met de brief van 22 oktober 2019 ingetrokken en heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
2. De rechtbank stelt de proceskosten die verweerder moet betalen aan ex-werknemer vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet daarnaast het griffierecht aan ex-werknemer betalen.
Ontvangst stukken na sluiting onderzoek
3. De brief met bijlagen die verweerder na afloop van de zitting op 27 november 2019 heeft verstuurd is niet betrokken bij deze uitspraak. Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is niet het geval.
Beoordeling van het beroep
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ex-werknemer per 18 juni 2015 35,72% arbeidsongeschikt wordt geacht. De WIA-uitkering wordt daarom alsnog aan eiseres toegerekend.
5. Eiseres voert aan dat de functie Elektromonteur (SBC-code 267040) ten onrechte niet aan de schatting ten grondslag is gelegd. Als deze functie wel gebruikt wordt bij de schatting, is ex-werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt. De functie is volgens eiseres ten onrechte vervallen: er is geen kenmerkende belasting op het item ‘samenwerken’ zodat de functie gewoon geschikt geacht moet worden.
6. Aan het bestreden besluit ligt onder andere een arbeidsdeskundige rapportage van 16 april 2019 ten grondslag, waarin passende functies zijn geselecteerd voor ex-werknemer op grond van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst. In de rapportage van 2 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mr. E.T.J. van de Pavert toegelicht dat zij bij de beoordeling in bezwaar heeft geconstateerd dat de functie met SBC-code 267040 niet passend is en dat zij deze functie daarom uit de geselecteerde functies in het CBBS heeft verwijderd. Zij heeft daarbij echter verzuimd hetzelfde in haar rapportage van 16 april 2019 te doen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Van de Pavert opgemerkt dat zij op 29 augustus 2019 overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over deze functie. De conclusie is dat er in de functie sprake van lopendebandwerk waarbij een mate van afhankelijkheid is ten opzichte van collega’s. Hoewel het niet intensief samenwerken is, is de belasting voor ex-werknemer niet mogelijk. Daarom kan de functie niet aan de schatting ten grondslag liggen, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
7. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom de functie met SBC-code 267040 niet geschikt is voor ex-werknemer. Uit de functiebeschrijving blijkt inderdaad dat er sprake is van een mate van afhankelijkheid ten opzichte van collega’s aan de lopende band. Dat het CBBS geen kenmerkende belasting vermeldt op het item ‘samenwerken’ doet hier niet aan af. Het CBBS is immers slechts een hulpmiddel voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij haar beoordeling. Zij heeft op basis van eigen onderzoek en overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de functie toch niet geschikt is. Eiseres heeft verder nog verwezen naar de signalering op het item ‘eigen gevoelens uiten’, waar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeldt dat er geen sprake is van samenwerken. Dit is voor de rechtbank geen reden om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. Het gaat hier immers om een toelichting op het item ‘eigen gevoelens uiten’. De opmerking dat geen sprake is van samenwerken moet dan ook worden gezien in het licht van de vraag naar de overschrijding van de belastbaarheid van ex-werknemer op dat item.
8. Eiseres heeft het bestreden besluit voor het overige niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling voor eiseres bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 512,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan ex-werknemer;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,- dat ex-werknemer heeft betaald moet vergoeden;
  • verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.