ECLI:NL:RBMNE:2019:6486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1956
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de afweging van belangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht over de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had in eerste instantie een verzoek ingediend om openbaarmaking van bepaalde documenten, maar dit verzoek werd gedeeltelijk afgewezen door verweerder. In een later besluit werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, en werd besloten om een deel van de documenten alsnog openbaar te maken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 november 2019 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser had geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat de rechtbank van mening was dat eiser tijdig bezwaar had kunnen maken tegen het primaire besluit en dat hij geen beroep had hoeven instellen om de documenten te verkrijgen.

De rechtbank heeft ook de afweging gemaakt tussen de belangen van openbaarheid en de bescherming van vertrouwelijke informatie. Verweerder had besloten om bepaalde financiële gegevens te verbergen, omdat openbaarmaking daarvan onevenredig nadeel zou opleveren voor de betrokken partijen. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat de belangen van de Stichting Het Utrechts Landschap en de betrokken bedrijven zwaarder wogen dan het belang van openbaarheid. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om bepaalde informatie niet openbaar te maken, voldoende gemotiveerd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1956
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. K.M. Betten en mr. M. Mehciz).

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk ingewilligd.
In het besluit van 2 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat hij alsnog overgaat tot openbaarmaking van een gedeelte van de documenten waarop het Wob-verzoek betrekking heeft.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor verweerder was ook aanwezig [A] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank vindt het, gelet op wat ter zitting is besproken, aannemelijk dat eiser tijdig pro forma bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
De rechtbank heeft, met toestemming van eiser, met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken
Het beroep van eiser gaat nog over twee documenten. Verweerder heeft beslist om het document met nummer 17E, het Bodemsaneringsrapport Bornia, openbaar te maken met uitzondering van de persoonsgegevens. Eiser heeft het rapport vervolgens ontvangen, waarbij verweerder toch de bedragen heeft weggelakt. Verweerder heeft eiser in beroep alsnog een ongelakte versie toegestuurd. Dit betekent dat er over de openbaarmaking van dit document nu feitelijk geen discussie tussen partijen meer bestaat. Eiser heeft dit ook bevestigd, maar hij wil wel vergoeding van zijn griffiegeld, omdat verweerder een fout heeft gemaakt die heeft geleid tot het instellen van beroep.
Eiser heeft hierin geen gelijk. Het gaat hier om de feitelijke uitvoering van het bestreden besluit, die geen juridische verandering te weeg brengt. De rechtspositie van eiser blijft dus gelijk. Eiser had verweerder kunnen bellen of mailen om de juiste versie te ontvangen. Dat heeft hij nagelaten, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Hij had geen beroep hoeven in te stellen om dit document te verkrijgen. Er bestaat dus ook geen aanleiding om het beroep om die reden gegrond te verklaren en eiser het griffierecht te vergoeden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het tweede document is het document met nummer 3 E. Dit is de financiële eindverantwoording landgoed Oostbroek. Eiser heeft er een probleem mee dat verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob de financiële gegevens heeft weggelakt. Hij wil kunnen controleren of de subsidie die verweerder heeft verleend wel juist is besteed en wil daarom openbaarmaking van zowel de inkomsten als de uitgaven die op het document staan vermeld.
De inkomsten zijn, naast de subsidie die verweerder heeft verleend, de subsidiebedragen die derden hebben gegeven aan de Stichting Het Utrechts Landschap voor de uitvoering van het project, als ook het totaalbedrag dat met het project was gemoeid. Verweerder vindt het niet aangewezen om deze bedragen van derden openbaar te maken. Ter zitting heeft verweerder aangevuld dat het Wob-verzoek erop gericht is om de overheidsuitgaven te kunnen controleren en dat, in dat licht bezien, er geen aanleiding bestaat om ook de bedragen die onder andere de Postcodeloterij en het Carel Nengerman Fonds hebben verstrekt, openbaar te maken. Eiser stelt dat hij dergelijke informatie ook op internet kan terugvinden.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Van belang is daarbij dat verweerder in bezwaar is overgegaan tot verdergaande openbaarmaking van het rapport. Openbaar is gemaakt wat de financiële bijdrage van de provincie is en welk percentage van het totaal dat is. Wat verweerder openbaar heeft gemaakt staat in directe relatie tot het Wob-verzoek. Verweerder mocht ervan uitgaan dat de financiering door (private) derden, niet tot het verzoek behoorde. Met de toelichting van verweerder op de zitting heeft hij de motivering in het bestreden besluit in voldoende mate aangevuld om de weigering van openbaarmaking te kunnen dragen.
Over de uitgaven heeft verweerder overwogen dat het gaat om de kosten die zijn gemaakt voor de uitvoering van het project. Verweerder vindt dat hij geen ongewenst inzicht mag geven in de financiële bedrijfsvoering van de betrokken externe partijen. De informatie is volgens hem dermate detaillistisch dat het een goed inzicht geeft in de bedrijfs- economische processen van de subsidieontvanger en van externe partijen. Het gaat volgens verweerder om concurrentiegevoelige gegevens.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking van tarieven en concrete bedragen voor de uitgevoerde werkzaamheden onevenredig nadeel oplevert voor degenen die deze werkzaamheden voor de daar genoemde prijs hebben uitgevoerd [1] . Dit gaat niet alleen om bijvoorbeeld aannemers die werkzaamheden hebben uitgevoerd, maar ook de kosten van de medewerkers van de Stichting Het Utrechts Landschap horen daarbij. Deze bedragen kunnen inderdaad worden aangemerkt als concurrentiegevoelige informatie; bij een volgend project heeft een derde partij namelijk zicht op de prijs waarvoor het bij het project betrokken bedrijf of de bedrijven de werkzaamheden hebben verricht. Want de openbaarmaking is niet alleen voor eiser, maar voor iedereen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de Stichting Het Utrechts Landschap ook inschrijft op projecten en subsidies en daarbij de concurrentie aangaat met andere landschapsbeheerders. De Stichting Het Utrechts Landschap zou onevenredig benadeeld worden als haar “concurrenten” bij een inschrijving weten wat haar uurprijzen zijn. Het belang van de Stichting Het Utrechts Landschap en het belang van de ingehuurde bedrijven om de cijfers in de boeken te houden, weegt daarom zwaarder dan het belang van openbaarheid.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom bestaat geen aanleiding om hem de proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:1691 (voor weigeringsgrond 10.1.c van de Wob)