ECLI:NL:RBMNE:2019:6474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2387
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheidspercentage WIA-uitkering na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser in het kader van de WIA-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij per 28 januari 2019 een WIA-uitkering zou ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 69,68%. Na heroverweging door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv, werd dit percentage verlaagd naar 44,80%. Eiser was het niet eens met deze verlaging en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de wet- en regelgeving door het Uwv correct is toegepast. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de belastbaarheid van eiser correct heeft beoordeeld en nieuwe functies heeft geselecteerd die eiser kan vervullen, wat leidde tot het lagere percentage. De rechtbank benadrukte dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvindt en dat het Uwv in bezwaar een lager percentage mag vaststellen, mits de juiste procedures worden gevolgd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep als zij het niet eens waren met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2387

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van29 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1.1
Op 17 december 2018 heeft verweerder beslist dat eiser per 28 januari 2019 een WIA‑uitkering krijgt, omdat hij 69,68% arbeidsongeschikt is.
1.2
Eiser maakt hiertegen bezwaar. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv opnieuw onderzoek gedaan naar eisers mate van arbeidsongeschiktheid. De conclusie is dat eiser 44,80% arbeidsongeschikt is. Op 18 april 2019 stuurt verweerder aan eiser het voornemen tot het wijzigen van eisers WIA-uitkering per 19 juni 2019. Vervolgens verklaart verweerder het bezwaar van eiser in het besluit van 17 mei 2019 (het bestreden besluit) ongegrond en besluit verweerder de WIA-uitkering van eiser per 19 juni 2019 voort te zetten op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,80%.
1.3
Eiser heeft vervolgens tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 29 november 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4
De rechtbank heeft na afloop van de zitting meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank geeft voor haar beslissing de volgende motivering.
Het geschil
3. In deze zaak gaat het om de vraag of eisers arbeidsongeschiktheidspercentage juist is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
4. Eiser voert aan dat het onrechtvaardig en arbitrair is dat er bij hem door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen zijn aangenomen, maar dat dit toch tot een verlaging van zijn mate van arbeidsongeschiktheid van 69,68% naar 44,80% leidt. Eiser vindt dit een groot verschil. Daarbij merkt eiser op dat hij het op zichzelf niet oneens was met het percentage van 69,68%, maar dat het hem toen met name ging om de urenbeperking die niet voor hem is aangenomen. Volgens eiser moet een onafhankelijke derde opnieuw naar eisers arbeidsongeschiktheidspercentage kijken.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het eiser bevreemdt dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid lager is uitgevallen, terwijl er voor hem méér beperkingen zijn aangenomen, stelt de rechtbank vast dat de wet- en regelgeving door verweerder juist is toegepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kijkt aan de hand van de belastbaarheid van eiser zoals deze is opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep welke functies voor eiser geschikt zijn en wat eiser met deze functies kan verdienen. Dat heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hier ook gedaan. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser de eerdere functies vanwege zijn extra beperkingen niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft daarom drie nieuwe functies geselecteerd die eiser wél kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat eiser op grond van deze functies voor 44,80% arbeidsongeschikt is. Dat die berekening klopt staat tussen partijen niet ter discussie. Verweerder heeft eisers arbeidsongeschiktheidspercentage dus op de goede manier vastgesteld.
5.2
Daarbij is ook van belang dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvindt. Het eerste arbeidsongeschiktheidspercentage van 69,68% wordt dan losgelaten. Voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep betekent dit dat hij aan de hand van de in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 26 maart 2019 opnieuw kijkt welke functies eiser met zijn beperkingen nog wél zou kunnen doen. Dit kunnen ook nieuwe functies zijn, waarmee eiser méér mee kan verdienen en wat kan leiden tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in dit soort zaken, mag verweerder in bezwaar een lager percentage vaststellen. Daarbij moet verweerder dan wel een uitlooptermijn van twee maanden in acht nemen. Dat heeft verweerder hier ook gedaan. Verweerder heeft eiser in de brief van 18 april 2019 geïnformeerd over het voornemen om eisers WIA-uitkering te baseren op een lager arbeidsongeschiktheidspercentage. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit van 17 mei 2019 de WIA-uitkering van eiser per 19 juni 2019 (dus twee maanden na de brief van 18 april 2019) voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 44,80%.
6. Dit betekent dat het bestreden besluit van verweerder juist is. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Op de zitting heeft de rechtbank partijen er op gewezen dat zij in hoger beroep kunnen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.