ECLI:NL:RBMNE:2019:6462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
16/484756 / KG ZA 19-493
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van voorlopige voorziening tot ontruiming van appartement door familieleden met strijdige claims

In deze zaak, die zich afspeelt in een kort geding, vordert eiser, juridisch eigenaar van een appartementsrecht, de ontruiming van een werkplaats die hij aan zijn vader, gedaagde, heeft verhuurd. Eiser wenst het appartementsrecht te verkopen en eist dat gedaagde het appartement verlaat. Gedaagde, die als economisch eigenaar van het appartement wordt beschouwd, betwist de vordering en stelt dat hij recht heeft op het gebruik van het appartement tot zijn dood. Hij voert aan dat hij bij de aankoop van het appartementsrecht een aanzienlijk deel van de koopprijs zelf heeft betaald en dat hij het resterende bedrag aan eiser heeft afbetaald met contante betalingen. De rechter moet in deze kort gedingprocedure beoordelen of het waarschijnlijk is dat eiser in een eventuele gewone rechtszaak in het gelijk wordt gesteld. De rechter concludeert dat de feiten onvoldoende duidelijk zijn en dat er een nader onderzoek nodig is om de claims van beide partijen te verifiëren. Hierdoor kan de vordering van eiser niet worden toegewezen. De rechter compenseert de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/484756 / KG ZA 19-493 /
Vonnis in kort geding van 11 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R. Ruiter in Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Bakker in Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juli 2019, met producties
  • de brief van [gedaagde] van 14 augustus 2019, met producties
  • drie brieven van [gedaagde] van 19 augustus 2019, met producties
  • de brief van [eiser] van 20 augustus, met producties
  • de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1992 juridisch eigenaar van het appartementsrecht bestaande uit een werkplaats op de begane grond aan de [adres] in [woonplaats 2] , terwijl [gedaagde] , zijn vader, eigenaar is van de daarboven gelegen woning. [gedaagde] heeft lange tijd gebruik gemaakt van het appartement van [eiser] en doet dat nog steeds. [eiser] wenst het appartementsrecht te verkopen en wil om die reden dat [gedaagde] de werkplaats ontruimt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening – kort samengevat – ontruiming van het appartement door [gedaagde] en een verbod aan [gedaagde] om bezichtigingen te verhinderen of bemoeilijken, op straffe van een dwangsom
3.2.
[gedaagde] voert – onderbouwd - verweer. Volgens [gedaagde] heeft hij als economisch eigenaar van het appartement tot zijn dood recht op het gebruik ervan. Hij voert aan dat hij bij aankoop van het appartementsrecht zelf 2/3 van de koopprijs (€ 80.000,--) aan de verkoper (zijn broer) heeft betaald, en dat het resterende deel van de koopsom (€ 40.000,--) is gefinancierd door zijn zoon [eiser] , met als doel hem te helpen om de garage te blijven gebruiken voor zijn autospuiterij. Ook stelt [gedaagde] dat hij de € 40.000,-- die [eiser] voor hem gefinancierd heeft, in de daaropvolgende jaren met maandelijkse contante betalingen (zwart geld) van € 500,-- heeft afbetaald. Hij heeft schriftelijke verklaringen overgelegd die zijn stellingen ondersteunen en hij biedt bovendien bewijs aan van zijn stellingen door het horen van verschillende getuigen. Omdat tussen partijen nooit iets op papier is gezet, is hij afhankelijk van getuigenbewijs, voert [gedaagde] aan.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort-gedingprocedure wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kort-gedingprocedure ook een gewone rechtszaak zal komen. In een kort-gedingprocedure beoordeelt de rechter of het waarschijnlijk is dat in de gewone rechtszaak een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij, dat is [eiser] , zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de maatregel die daarop vooruit loopt, als voorlopige voorziening worden toegewezen. Die maatregel betreft hier de ontruiming van het appartement. In deze zaak moet de rechter dus beoordelen of het voldoende waarschijnlijk is dat [eiser] als eigenaar van het appartementsrecht recht heeft op ontruiming hiervan. Door [gedaagde] is dit stellig tegengesproken. Op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken is dit naar het oordeel van de rechter niet zodanig waarschijnlijk geworden dat hierop vooruit kan worden gelopen in een voorlopige voorziening. Wat er precies is gebeurd en afgesproken tussen [gedaagde] en [eiser] , blijft onduidelijk, omdat partijen hier stellige en met elkaar strijdige stellingen over hebben ingenomen. [gedaagde] onderbouwt zijn betwisting met diverse schriftelijke verklaringen die hij heeft overlegd en hij heeft nader getuigenbewijs aangeboden. Voor het geven van bewijsopdrachten door de rechter en/of het horen van getuigen is in kort geding echter geen plaats. Omdat de feiten een nader onderzoek vergen, kan de voorzieningenrechter niet tot het oordeel komen dat het voldoende waarschijnlijk is geworden dat [eiser] als (juridisch én economisch) eigenaar van het appartement, gerechtigd is ontruiming te eisen. Hierdoor kan de rechter de vordering in deze procedure niet toewijzen.
4.2.
Het feit dat partijen familie van elkaar zijn, is voor de rechter aanleiding om de proceskosten compenseren. Dat betekent dat iedere partij van deze procedure de eigen proceskosten moet dragen.

5.5. De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de voorziening,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 4848