ECLI:NL:RBMNE:2019:6438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
7450203 UC EXPL 19-180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens slecht huurdersgedrag en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting (eiseres) en twee huurders (gedaagden) over de ontbinding van de huurovereenkomst. De eiseres heeft de gedaagden aangeklaagd wegens slecht huurdersgedrag, waaronder intimidatie en bedreiging van leden van de Huurdersbelangenvereniging (HBV) en het verstoren van vergaderingen. Eerder was aan gedaagde sub 1 een gedragsaanwijzing opgelegd, maar na afloop daarvan heeft hij zich opnieuw misdragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 fysiek geweld heeft gebruikt en dat beide gedaagden zich niet als goede huurders hebben gedragen. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld om de woning binnen een maand na betekening van het vonnis te ontruimen. De proceskosten zijn voor de gedaagden, die ongelijk hebben gekregen. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7450203 UC EXPL 19-180 aw/1370
Vonnis van 27 november 2019
inzake
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. T.J. Cruiming, verbonden aan Stichting Univé Rechtshulp.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met 17 bijlagen, die bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is bezorgd op 3 januari 2019,
  • de schriftelijke reactie op de dagvaarding met één bijlage van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
  • het tussenvonnis van 10 april 2019,
  • de nagezonden bijlage 18 van [eiseres] ,
  • een op 17 juli 2019 nagezonden bijlage van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
  • de comparitie na antwoord, gehouden door mr. J.M. Eelkema op 25 juli 2019.
De kantonrechter heeft tijdens de comparitie aan partijen meegedeeld dat op 28 augustus 2019 vonnis zal worden gewezen.
1.2.
Nadien is aan partijen bericht dat mr. J.M. Eelkema de zaak wegens ziekte niet verder kan behandelen, dat de zaak daarom wordt overgenomen door mr. S.H. Bokx-Boom en dat een aanvullende mondelinge behandeling zal worden bepaald als partijen daar behoefte aan hebben. Vervolgens hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om een aanvullende mondelinge behandeling gevraagd en om een proces-verbaal van de comparitie van 25 juli 2019. Dat proces-verbaal is op 23 oktober 2019 vastgesteld en aan partijen toegezonden. [eiseres] heeft voorafgaand aan de aanvullende mondelinge behandeling de bijlagen 18 tot en met 22 toegezonden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de bijlagen 2 en 3 ingediend.
1.3.
Op 28 oktober 2019 heeft mr. S.H. Bokx-Boom een aanvullende mondelinge behandeling gehouden. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er ter zitting is besproken. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat op 27 november 2019 vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling van de vorderingen van [eiseres]

Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren van [eiseres] een woning in [woonplaats] , aan de [adres] .
2.2.
Bij vonnis van 4 oktober 2017 heeft de kantonrechter in Utrecht op vordering van [eiseres] en de Huurderbelangenvereniging [.] (de HBV) aan [gedaagde sub 1] een gedragsaanwijzing opgelegd voor een periode van zes maanden, met een dwangsom van € 500,00 voor elke keer dat hij zich niet aan de gedragsaanwijzing houdt. Die gedragsaanwijzing houdt – kort samengevat – in dat [gedaagde sub 1] medewerkers van [eiseres] en (bestuurs)leden van de HBV niet mag bedreigen, beledigen, uitschelden, mishandelen, of anderszins onheus bejegenen, hen niet mag benaderen over kwesties die betrekking hebben op de HBV en/of over zaken die niet gaan over de woning of over de huurbetaling. [gedaagde sub 1] heeft zich in dat halfjaar eenmaal niet aan de gedragsaanwijzing gehouden en [eiseres] heeft vervolgens een dwangsom van € 500,00 bij [gedaagde sub 1] geïncasseerd.
2.3.
[eiseres] stelt in deze rechtszaak dat [gedaagde sub 1] na afloop van de periode van zes maanden weer volledig is vervallen in zijn oude gedrag, ondanks herhaalde waarschuwingen door [eiseres] dat dit tot het einde van de huurovereenkomst kan leiden. [gedaagde sub 1] blijkt onverbeterlijk te zijn. Ook [gedaagde sub 2] gedraagt zich niet als goed huurder. [eiseres] vraagt de kantonrechter daarom de huurovereenkomst bij vonnis te ontbinden op grond van slecht huurdersgedrag, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen daartegenover dat het vonnis van 4 oktober 2017 slechts een tijdelijk contactverbod inhield, waaraan [gedaagde sub 1] zich – op één keer na – heeft gehouden. De incidenten die [eiseres] noemt, waarbij [gedaagde sub 1] zich na afloop van de periode van zes maanden niet als goed huurder zou hebben gedragen, zien op zijn communicatie met de HBV en niet met [eiseres] . De HBV is echter geen partij bij de huurovereenkomst en die incidenten kunnen daarom volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tot de conclusie leiden dat sprake is van slecht huurderschap. Bovendien houdt de HBV door fusie op te bestaan: zij gaat binnenkort op in de Collectieve Huurdersbelangenvereniging [eiseres] . Daarmee komt er een einde aan het langlopende conflict tussen [gedaagde sub 1] en de HBV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat zij zich onrechtmatig zouden hebben gedragen richting [eiseres] en benadrukken dat zij een groot belang hebben bij het behoud van de woning, waar zij al 16 jaar wonen en waaraan zij erg gehecht zijn. Zij zien geen mogelijkheid om op korte termijn elders woonruimte te vinden, mede gezien hun geringe inkomen. De gevorderde ontruimingstermijn van zeven dagen is volgens hen onredelijk kort. Ook vragen zij de kantonrechter het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] het gelijk aan haar zijde heeft. De huurovereenkomst zal per vandaag worden ontbonden wegens slecht huurderschap, maar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] krijgen wel een langere termijn om de woning te ontruimen en te verlaten, namelijk een maand na de betekening van dit vonnis.
De motivering van de beslissing
2.6.
De kantonrechter heeft [gedaagde sub 1] in het vonnis van 4 oktober 2017 (zaaknummer 5642619 UC EXPL 17-750) een gedragsaanwijzing opgelegd voor een periode van zes maanden. In het vonnis is vermeld welke specifieke gedragingen verboden zijn, omdat deze gedragingen naar het oordeel van de kantonrechter onrechtmatig zijn ten opzichte van [eiseres] en/of de HBV. De kantonrechter heeft daarbij de verwachting uitgesproken dat een periode van een half jaar voldoende zal zijn om de rust tussen partijen te doen wederkeren (rechtsoverweging 4.8. van het vonnis van 4 oktober 2017). [gedaagde sub 1] heeft daarom uit het vonnis van 4 oktober 2017 kunnen begrijpen - en hij had uit dat vonnis ook moeten begrijpen - dat hij het onrechtmatige gedrag dat hem gedurende zes maanden was verboden, ook na afloop van die zes maanden niet meer mocht vertonen.
2.7.
Partijen verschillen van mening over wat er precies is voorgevallen op 27 november 2018, de dag waarop de HBV ’s avonds een algemene ledenvergadering heeft gehouden in vergadercentrum [naam vergadercentrum] . Vast staat in elk geval dat [gedaagde sub 1] , na zijn komst van te voren te hebben aangekondigd door de privé voicemail van de secretaris van de HBV in te spreken, is verschenen aan de deur van [naam vergadercentrum] . De vergadering is op dat moment nog gaande en de deur van het vergadercentrum was uit voorzorg gesloten, om te voorkomen dat [gedaagde sub 1] binnen zou komen. [gedaagde sub 2] is, toen zij [gedaagde sub 1] buiten zag staan, naar de deur gelopen om hem binnen te laten, waarna een handgemeen is ontstaan tussen enerzijds [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en anderzijds medewerkers van [eiseres] en/of leden van de HBV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit handgemeen naar het oordeel van de kantonrechter uitgelokt: [gedaagde sub 1] door naar het gebouw te komen, waar een vergadering werd gehouden waarvoor hij niet was uitgenodigd en waar hij dus helemaal niets te zoeken had en [gedaagde sub 2] , die als lid van de HBV wel bij de vergadering aanwezig mocht zijn, door tijdens de vergadering de deur voor [gedaagde sub 1] te openen om hem binnen te laten.
2.8.
In deze procedure is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] die avond fysiek geweld heeft gebruikt tegen een medewerkster van [eiseres] en een bestuurslid van de HBV, op het moment dat hem de toegang werd geweigerd. Om tot die conclusie te kunnen komen is niet nodig dat [gedaagde sub 1] strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling. De diverse getuigenverklaringen en foto’s die [eiseres] heeft overgelegd vormen naar het oordeel van de kantonrechter in deze rechtszaak voldoende bewijs van het door [gedaagde sub 1] uitgeoefende geweld. Daar komt nog bij dat de bedrijfsleider van [naam vergadercentrum] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1] op 15 november 2018 heeft gebeld met de mededeling dat de vergadering van de HBV op 27 november 2018 geannuleerd moest worden en dat zij moest oppassen als zij dat niet zou doen (bijlage 14 van [eiseres] ). [gedaagde sub 1] heeft niet betwist dat hij de bedrijfsleider telefonisch heeft benaderd met deze mededelingen, die de bedrijfsleider begrijpelijkerwijs als bedreigend heeft ervaren.
2.9.
[eiseres] heeft een transcriptie overgelegd van de berichten die [gedaagde sub 1] een dag of enkele dagen vóór 27 november 2018 heeft ingesproken op de voicemail van de secretaris van de HBV (bijlage 5 van [eiseres] ). Omdat [gedaagde sub 1] op vragen van de kantonrechter ter zitting niet heeft willen bevestigen of ontkennen dat hij die teksten heeft ingesproken op de voicemail en omdat ook de toon waarop de teksten zijn ingesproken van belang is, heeft de kantonrechter [eiseres] gevraagd om, zoals zij eerder had aangeboden, de eerste twee berichten ter zitting af te spelen, via de telefoon van haar gemachtigde. Ter zitting is gebleken dat de transcriptie die [eiseres] heeft gemaakt van deze berichten, geheel correct is. Met de gebruikte bewoordingen gaat hij naar het oordeel van de kantonrechter ver over de schreef.
2.10.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] ter zitting erkend dat hij na verloop van de periode van zes maanden weer onaangekondigd bij een bestuurslid van de HBV op de stoep heeft gestaan, om zijn mening te ventileren over de HBV. Hij heeft ook de overige, door [eiseres] opgesomde gedragingen niet of onvoldoende weersproken (bijlage 6 van [eiseres] ). Hij beroept zich in dit verband op het recht van vrije meningsuiting, maar dat recht is niet onbeperkt. [gedaagde sub 1] mag een mening hebben over de HBV en hij mag die mening kenbaar maken, maar dat betekent niet dat hij het functioneren van de HBV mag belemmeren door vergaderingen te verstoren en bestuursleden te intimideren, door hen onaangekondigd thuis op te zoeken om zijn ongenoegen te ventileren of door ongepaste en bedreigende teksten in te spreken op hun privé voicemail. Daardoor maakt hij namelijk inbreuk op hun privacy en op het recht van vergadering en vereniging dat de leden van de HBV hebben en handelt hij onrechtmatig ten opzichte van de HBV en haar leden. De HBV bestaat uit huurders van [eiseres] en houdt zo nauw verband met de huurovereenkomst, dat de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] ten opzichte van de HBV en haar leden naar het oordeel van de kantonrechter ook wanprestatie in de huurovereenkomst opleveren. De HBV is een belangrijke gesprekspartner van [eiseres] . Als de HBV niet goed kan functioneren wordt [eiseres] daardoor benadeeld. Daar komt nog bij dat [gedaagde sub 1] op 27 november 2018 fysiek geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van [eiseres] .
2.11.
Tijdens de comparitie op 25 juli 2019 heeft [gedaagde sub 1] hetzelfde intimiderende en onbeheerste gedrag laten zien als hem door [eiseres] wordt verweten en dat eerder aanleiding is geweest voor het opleggen van een gedragsaanwijzing. Hij is op enig moment boos de zaal uitgestormd en heeft bij terugkeer de deur van de zittingzaal hard achter zich dichtgegooid, waarna hij niet weer is gaan zitten naast zijn gemachtigde, maar dreigend in het midden van de zaal, naast de gemachtigde van [eiseres] is blijven staan. [gedaagde sub 2] heeft al na vijf minuten boos de zittingzaal verlaten en heeft op uitnodiging van de kantonrechter geweigerd weer binnen te komen om haar verhaal te doen, omdat zij het niet kon verdragen om de gemachtigde van [eiseres] te horen spreken. De kantonrechter heeft het vanwege het onrustige verloop van die vorige zitting nodig gevonden dat er op 23 oktober 2019 parketpolitie in de zaal aanwezig was. De gemachtigde van [eiseres] heeft op 23 oktober 2019 te kennen gegeven dat hij zich op de zitting van 25 juli 2019 bedreigd heeft gevoeld door het optreden van [gedaagde sub 1] .
2.12.
Dat [gedaagde sub 1] gedurende de periode van de gedragsaanwijzing heeft laten zien dat hij zijn gedrag wel degelijk kan beheersen als hij dat wil, maakt het des te ernstiger dat hij na afloop van die periode opnieuw in het oude, onrechtmatige gedrag is vervallen en daarin ook blijft volharden, ondanks herhaalde waarschuwingen van [eiseres] dat dit gedrag zal leiden tot het einde van de huurovereenkomst. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 1] er geen blijk van gegeven dat hij nu wel inziet dat zijn gedrag grensoverschrijdend is en dat hij daarmee moet ophouden. Het valt niet te verwachten dat [gedaagde sub 1] zijn onrechtmatige gedrag ten opzichte van [eiseres] en de HBV zal staken. Dat het langlopende conflict tussen [gedaagde sub 1] en (de leden van) de HBV vanzelf zal eindigen als de HBV binnenkort opgaat in een Collectieve Huurdersbelangenvereniging, acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden ook weinig aannemelijk. Evenmin is aannemelijk dat [gedaagde sub 1] door die fusie zal stoppen met het voortdurend opzoeken van de confrontatie, om wat voor reden dan ook, met (de medewerkers van) [eiseres] en/of haar gemachtigden. De ernstige tekortkomingen van [gedaagde sub 1] uit het verleden kunnen bovendien niet meer ongedaan worden gemaakt. [gedaagde sub 2] treft weliswaar een minder ernstig verwijt, maar zoals eerder is overwogen heeft ook zij haar aandeel gehad in het incident tijdens de vergadering van 27 november 2018. De kantonrechter realiseert zich dat een ontbinding van de huurovereenkomst voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingrijpende gevolgen heeft, maar Van [eiseres] kan in redelijkheid niet meer worden gevergd om de huurrelatie met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voort te zetten. Het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het kunnen blijven gebruiken van de woning moet daarvoor wijken.
2.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de kantonrechter gevraagd om, als de huurovereenkomst wordt ontbonden, een langere ontruimingstermijn toe te kennen dan zeven dagen. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om dat verzoek te honoreren in die zin, dat hen een termijn van één maand na betekening van het vonnis zal worden gegund om de woning te ontruimen en te verlaten.
2.14.
Verder hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de kantonrechter gevraagd om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat verzoek wordt niet ingewilligd. Uitgangspunt van de wet is dat het vonnis op vordering van de eisende partij uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De kantonrechter ziet geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken.
Proceskosten
2.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ongelijk gekregen. Zij moeten daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Die kosten worden tot vandaag begroot op in totaal € 760,01, te weten:
  • € 121,00 vastrecht;
  • € 99,01 explootkosten;
  • € 540,00 salaris gemachtigde (3 punten x het tarief van € 180,00).
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna, in de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege hen bevindt binnen één maand na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot vandaag begroot op € 760,01;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.