ECLI:NL:RBMNE:2019:6411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
494160 (223 Rv) & 494165 (wijziging omgang)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling (GI) op 20 december 2019 een verzoekschrift ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot wijziging van de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de man en de vrouw. De minderjarigen, erkend door de man, wonen bij de vrouw en zijn onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft zorgen geuit over de omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen, waarbij de omgangsregeling in het belang van de kinderen moet worden gewijzigd. De kinderrechter heeft op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geoordeeld dat het noodzakelijk is om de omgangsregeling stop te zetten voor de duur van de hoofdprocedure, gezien de zorgen van de GI en het risico voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven in een zitting op 2 januari 2020. In de bodemprocedure heeft de GI verzocht om begeleide omgang tussen de man en de minderjarigen, maar deze beslissing is aangehouden in afwachting van de zitting. De kinderrechter heeft de beschikking op 20 december 2019 uitgesproken, waarbij de omgang tussen de man en de minderjarigen voor de komende veertien dagen is stopgezet en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/494160 / FL RK 19-2352 (voorlopige voorzieningenprocedure)
C/16/494165 / JL RK 19-824 (bodemprocedure)
datum uitspraak: 20 december 2019

beschikking wijziging omgangsregeling

inzake

Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna als de gecertificeerde instelling (GI) aangeduid,
verzoeker,
en

[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna als de vrouw aangeduid,
en

[belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna als de man aangeduid,
belanghebbenden.

Het procesverloop

in de voorlopige voorzieningenprocedure
De GI heeft op 20 december 2019 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
in de bodemprocedure
De GI heeft op 20 december 2019 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend tot het wijzigen van de zorgregeling.
in beide zaken
Er heeft nog geen mondelinge behandeling ter zitting plaatsgevonden.

Vaststaande feiten

De minderjarige kinderen van de man en de vrouw zijn:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in de gemeente [geboorteplaats] ;
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in de gemeente [geboorteplaats] , en
3.
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in de gemeente [geboorteplaats] .
De minderjarigen zijn door de man erkend.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
De minderjarigen wonen bij de vrouw.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 september 2019 is een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de man en de minderjarigen, inhoudende eenmaal per veertien dagen van zaterdag 16.00 uur tot dinsdag 18.00 uur en de helft van de schoolvakanties en algemene feestdagen, waarbij de man de minderjarigen haalt en brengt. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna aangeduid als de Raad).
De minderjarigen zijn op 13 juni 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 13 juni 2020.

Beoordeling van de zaak

in de voorlopige voorzieningenprocedure
De GI heeft de kinderrechter verzocht op grond van artikel 223 Rv te bepalen dat voor de duur van de hoofdprocedure de omgang wordt gewijzigd, in die zin dat de omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen wordt stopgezet.
Vanuit de GI zijn de volgende zorgen:
  • aanhoudende zorgen over de hygiëne en uiterlijke verzorging van de minderjarigen als ze bij de man verblijven;
  • de zorgmijdende houding vanuit de man, zoals het afhouden van de hulpverlening, het ontkennen van zorgen en het doen van dreigende uitspraken richting de vrouw, school en de GI;
  • uitspraken vanuit [voornaam van minderjarige 1] op school dat haar lichaam niet fijn voelt als ze bij de man is en dat zij liever in haar bed bij mama slaapt;
  • de man die de minderjarigen belast met volwassenproblematiek.
De GI acht het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de zorgregeling wordt gewijzigd.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter is van oordeel dat het door de GI verzochte dringend en noodzakelijk is teneinde de belangen van de minderjarigen te kunnen behartigen, gelet op de zorgen die de GI heeft.
Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarigen. De GI en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde zitting.
in de bodemprocedure
De GI heeft de kinderrechter verzocht als zorgregeling te bepalen dat er begeleide omgang tussen de man en de minderjarigen plaatsvindt met verder mogelijke uitbreiding.
De kinderrechter houdt de beslissing op dit verzoek aan in afwachting van de hierna genoemde zitting.

Beslissing voor de duur van de scheidingsprocedure

De kinderrechter:
in de voorlopige voorzieningenprocedure
bepaalt dat er de komende veertien dagen geen contact zal zijn tussen de man en de minderjarigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het verzoek voor het overige aan;
in de bodemprocedure
houdt iedere beslissing aan;
in beide zaken
bepaalt dat de belanghebbenden zullen worden gehoord op 2 januari 2020 om 11.00 uur te Lelystad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg als griffier en in het openbaar uitgesproken door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers op 20 december 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden