ECLI:NL:RBMNE:2019:6357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 50
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en intrekking van WW-uitkering wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Gümüs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiseres had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar de verweerder weigerde deze uitkering en trok ook eerdere WW-uitkeringen in, omdat er twijfel bestond over de werkelijke dienstbetrekking van eiseres bij [bedrijf] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat haar dienstbetrekking bij [bedrijf] B.V. aantoont, en dat de verweerder op basis van het Arizona onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiseres heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens kunnen overleggen die haar standpunt onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de verweerder om de uitkeringen te weigeren en in te trekken terecht waren en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/50

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 6 juli 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder het besluit van 28 september 2015, waarin aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), is toegekend ingetrokken.
Bij besluit van 11 juli 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder de WW- uitkering van eiseres herzien en bepaald dat een bedrag van € 1.836,50 teveel ontvangen werkloosheidsuitkering zal worden teruggevorderd.
Bij besluit van 11 juli 2018 (het primaire besluit IV) heeft verweerder de ziektewetuitkering (Zw) van eiseres beëindigd en bepaalt dat een bedrag van € 13.657,94 bruto zal worden teruggevorderd.
Bij besluit van 26 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, de tegen de primaire besluiten I tot en met IV, ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is jaren werkzaam geweest als naaister/meubelstoffeerderij. Voor het laats bij de onderneming van haar dochter, [bedrijf] B.V. voor de periode van 1 april 2015 tot 1 oktober 2015. Eiseres stelt dat zij vanaf 1 oktober 2015 zonder werk is komen te zitten. Eiseres heeft daarom op 24 september 2015 een uitkering op grond van de WW aangevraagd en met ingang van 1 oktober 2015 toegewezen gekregen. Vanuit de situatie dat zij een WW-uitkering ontving heeft zij zich vervolgens ziek gemeld en een Zw-uitkering aangevraagd en aansluitend een uitkering op grond van de WIA. Bij verweerder is twijfel ontstaan over de vraag of eiseres wel als werknemer gewerkt heeft bij [bedrijf] B.V. of dat mogelijk sprake is van een gefingeerd dienstverband. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de situatie van eiseres en de bevindingen vastgelegd in het onderzoeksrapport van 18 juni 2018 (hierna: het Arizona onderzoek). Verweerder heeft vervolgens op basis van de onderzoekresultaten geconcludeerd dat eiseres onterecht aan verweerder heeft laten weten dat zij als werknemer heeft gewerkt bij [bedrijf] B.V. Verweerder meent dat bij eiseres geen sprake was van werkzaamheden als werknemer. Dit heeft vervolgens geleid tot de onder Procesverloop beschreven besluitvorming.
2. Verweerder heeft zich in de bestreden besluit – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiseres niet als werknemer kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Zw en artikel 3, eerste lid van de WW. Ook heeft verweerder eiseres niet aangemerkt als verzekerde op grond van artikel 7 van de WIA. In alle gevallen moet voor het aannemen van werknemerschap in ieder geval sprake zijn van een natuurlijk persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Verweerder heeft de bevindingen uit het Arizona onderzoek aan haar beoordeling ten grondslag gelegd. Er is volgens verweerder geen sprake (geweest) van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen [bedrijf] B.V. en eiseres.
3. Eiseres is het niet met verweerder eens en stelt dat zij wel als werknemer beschouwd kan worden. Zij voert ter onderbouwing van haar standpunt aan dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en loonbetaling en dat zij thuis werkzaamheden verrichte voor [bedrijf] B.V.. Eiseres meent dat verweerder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat geen sprake is van werkzaamheden als werknemer. Wat uit het Arizonarapport blijkt, maakt volgens eiseres niet dat kan worden geconcludeerd dat zij geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] B.V. in de betreffende periode. Verweerder baseert zich volgens eiseres op aannames. Het loon van eiseres werd betaald in contanten, zodat dit moeilijk is aan te tonen. En ook haar verklaringen kunnen niet aan eiseres worden tegengeworpen. Zij spreekt en begrijpt de Nederlandse taal niet goed en daarbij kon zij tijdens haar verklaringen niet helder denken als gevolg van medicijn gebruik. Met als gevolg dat zij niet alle vragen tijdens het verhoor van de opsporingsambtenaar op 4 mei 2018 goed kon beantwoorden. Haar verklaring is daardoor op punten niet correct. Daarbij werd eiseres tijdens het verhoor ook nog eens onredelijk onder druk gezet, waardoor zij niet overeenkomstig de feiten heeft verklaard. Aan de verklaringen kan daarom niet of weinig waarde worden toegekend.
Het toetsingskader
4. Naar vaste rechtspraak wordt onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking verstaan een dienstbetrekking die voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst, zoals omschreven in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Deze overeenkomst kenmerkt zich door drie voorwaarden:
- het werk moet persoonlijk worden verricht;
- de werkgever moet voor dit werk loon betalen;
- de werkgever moet bevoegd zijn aanwijzingen te geven over het werk (de gezagsverhouding).
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding aan alle drie criteria voldoet, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen, die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en de wijze waarop zij daaraan inhoud hebben gegeven.
5. Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee, dat het in een geval als dit, aan verweerder is om de feiten aan te dragen aan de hand waarvan het aannemelijk is geen sprake was van een dienstbetrekking tussen eiseres en [bedrijf] B.V. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres geen dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
6. Bij de vaststelling van de feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een dienstbetrekking, komt in beginsel een groot gewicht toe aan de processen-verbaal waarin de bevindingen van opsporingsambtenaren zijn opgenomen. Hetzelfde geldt op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep voor de in de processen-verbaal opgenomen verklaring(en) die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd en ondertekend. Aan dergelijke verklaringen worden de betrokkenen in beginsel gehouden.
Het geschil
7. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet werkzaam is geweest in dienst van [bedrijf] B.V. en dus niet verzekerd was op grond van de WW, de Zw en de Wia. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord dient eiseres aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij desondanks vanaf 1 april 2015 tot 1 oktober 2015 in dienst van [bedrijf] B.V. heeft gewerkt.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de hand van de onderzoekgegevens uit het rapport Arizona uitvoerig gemotiveerd hoe zij tot haar standpunt is gekomen. Niet is gebleken dat de door verweerder betrokken feiten onjuist zijn. De aspecten als verrichte werkzaamheden en loonbetaling zijn uitgebreid onderzocht en besproken. Zo was er onder meer in de periode dat eiseres bij [bedrijf] B.V. werkzaam zou zijn geweest, vrijwel geen bedrijfsmatige activiteit/omzet, waren de voorraden en bedrijfsmiddelen in oktober 2014 verkocht en is de huur van het bedrijfspand al in juli 2015 beëindigd. Eiseres en haar partner hebben daarbij verschillende verklaringen afgelegd over de werkplek op de eerste verdieping. De door eiseres overgelegde arbeidsovereenkomst is gedateerd op 1 april 2015, maar de administrateur die deze voor [bedrijf] B.V. heeft opgemaakt, heeft verklaard dat deze achteraf in 2018 is opgemaakt. Uit de administratie van de onderneming blijken geen boekingen van contante loonbetalingen over de periode van 1 april 2015 tot 1 oktober 2015 en ook blijkt niet dat over die periode werknemerspremies zijn afgedragen aan de Belastingdienst. Verweerder vermeldt ook onweersproken dat eiseres aan verweerder al eerder liet weten het gesprek in het kader van het onderzoek op 4 mei 2018 als onprettig te hebben ervaren, maar zij heeft desondanks haar verklaring niet herroepen of aangevuld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde bezwaren niet leiden tot een herroeping van de primaire besluiten.
9. Eiseres heeft in beroep geen bewijs dat berust op objectieve en verifieerbare gegevens ingebracht, dat een ander licht op de zaak werpt. Dat had, zoals hiervoor al is besproken wel op haar weg gelegen. Haar gemachtigde heeft in de stukken en ter zitting uitgebreid betoogt waarom zij meent dat verweerder anders had moeten concluderen, maar geen nieuwe informatie of gegevens ingebracht waaruit blijkt dat verweerder van onjuiste feiten is uitgegaan of de feiten onjuist heeft geïnterpreteerd. Daarbij zijn er geen zwaarwegende redenen gebleken om eiseres niet aan de door haar afgegeven verklaringen te houden.
Eiseres heeft volstrekt onvoldoende naar voren gebracht om te concluderen dat er gegevens in de beoordeling zijn gemist of weggelaten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank, volgt uit wat hiervoor is overwogen dat de door verweerder gemaakte selectie uit het Arizona onderzoek het bestreden besluit kan dragen. Nu niet is gebleken dat eiseres werknemer is geweest in de zin van de hier te beschouwen sociale verzekeringswetten (WW, Zw en WIA) is verweerder terecht tot de bestreden beslissing gekomen en zijn de primaire besluiten 1 tot en met IV terecht in stand gebleven. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen basis om te oordelen dat verweerder van intrekking of terugvordering af had moeten zien, op grond van dringende redenen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.