Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken
2.De feiten
3.Het geschil
dan welteruglevering van de netwerken [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] met betaling van de gederfde winst nader op te maken bij staat en een voorschot daarop vanaf april 2015 van € 40.000,- per jaar tot de datum van teruglevering,
althansteruglevering van die netwerken
dan welbetaling van de waarde daarvan, thans begroot op € 827.457,-, indien de netwerken niet aan de boedel kunnen worden teruggeleverd. Indien en voor zover na teruglevering van de netwerken blijkt dat de waarde daarvan is gedaald tot een bedrag beneden de waarde van de netwerken in april 2015, thans begroot op € 827.457,-, althans beneden de koopsom van de netwerken van € 490.000,-, vordert de curator bij wijze van schadevergoeding nader op te maken bij staat van [voornaam van gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaling van het verschil tussen de waarde van de netwerken op het moment van teruglevering en de waarde van de netwerken in april 2015, zoals thans begroot, althans de koopsom van € 490.000,-;
4.De beoordeling
De dagvaarding
ook voor het overigeonbehoorlijk heeft vervuld (HR 20 mei 1988, NJ 1989, 676). In dat geval wordt ook, wel weerlegbaar, vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het bestuur van de failliete vennootschap kan in de eerste plaats onder aansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 lid 2 BW uitkomen door aannemelijk te maken dat sprake is van een onbelangrijk verzuim bij schending van de administratie- of publicatieplicht. Als geen sprake is van een onbelangrijk verzuim kan de bestuurder het vermoeden, dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement, ontzenuwen door aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling kunnen worden beschouwd als een belangrijke oorzaak van het faillissement (HR 23 november 2001, NJ 2002/95). Stelt de bestuurder een van buiten komende oorzaak én verwijt de curator aan de bestuurder dat hij heeft nagelaten het intreden van die oorzaak te voorkomen, dan zal de bestuurder ook feiten en omstandigheden moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert. Slaagt de bestuurder erin een andere belangrijke oorzaak van het faillissement aannemelijk te maken, dan ligt het op de weg van de curator om op de voet van het eerste lid van artikel 2:248 BW aannemelijk te maken dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest (HR 30 november 2007, NJ 2008,91, [achternaam] /Jansen q.q.).
Bosselaar q.q./ [bedrijfsnaam 5])).
€ 15.424,-(4 punten × tarief)