ECLI:NL:RBMNE:2019:634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
NL18.12539
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij faillissement en de hoge drempel voor persoonlijke aansprakelijkheid

Op 12 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres] B.V. en [verweerder], die als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. wordt aangesproken voor schade die [eiseres] en [bedrijfsnaam 2] hebben geleden na het faillissement van [bedrijfsnaam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid in dit geval niet is gehaald. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat de verweerder onrechtmatig had gehandeld en aansprakelijk was voor de schade, alsook betaling van een bedrag van € 584.799,72. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid voor schade die is geleden door wanprestatie van een vennootschap primair rust op de vennootschap zelf, en dat bestuurders slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijk zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de verweerder onzorgvuldig had gehandeld, en dat de opzeggingen van de distributieovereenkomsten door [sportmerk 1] en [sportmerk 2] niet direct aan de verweerder konden worden toegeschreven. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de verweerder, die zijn begroot op € 6.369,00.

Uitspraak

proces-verbaal
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.12539
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 februari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat F.M. Schmitz te Arnhem,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaten E.L. Zetteler en R.E. de Groot te Utrecht.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank.
Tegenwoordig zijn mr. R.J. Praamstra, rechter, en mr. N.R. Verhoeff, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
- de heer [A] (directeur [eiseres] )
  • mr. Schmitz voornoemd
  • de heer [verweerder] in persoon
  • mr. De Groot voornoemd.
De rechtbank gaat over tot de mondelinge behandeling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de procesinleiding en het verweerschrift. Vervolgens zijn partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 12 februari 2019. Op de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht. Na een schorsing van de zitting, heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerder] , die (middellijk) bestuurder was van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ), persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [bedrijfsnaam 2] en/of [eiseres] hebben geleden doordat [bedrijfsnaam 1] – vanwege faillissement – haar verplichtingen niet is nagekomen.
2.2.
[bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) was jarenlang de exclusieve distributeur van verschillende sportmerken, waaronder de merken [sportmerk 1] en [sportmerk 2] . [verweerder] was, samen met de heer [B] , (middellijk) bestuurder van [bedrijfsnaam 1] .
2.3.
[bedrijfsnaam 1] heeft in september 2011 de activa en passiva van [bedrijfsnaam 2] gekocht en daarbij de distributieovereenkomsten met (onder meer) [sportmerk 1] en [sportmerk 2] van [bedrijfsnaam 2] overgenomen. Bij de contractsovername is afgesproken dat de middellijk bestuurder van [bedrijfsnaam 2] , de heer [A] , [bedrijfsnaam 1] zou blijven adviseren over de werkzaamheden rondom de distributieovereenkomsten.
2.4.
Uiteindelijk hebben [sportmerk 1] en [sportmerk 2] de distributieovereenkomsten met [bedrijfsnaam 1] opgezegd. Kort daarna is [bedrijfsnaam 1] failliet verklaard. De opzeggingen door [sportmerk 1] en [sportmerk 2] speelden daarbij een belangrijke rol, nu [sportmerk 1] 60% van de omzet van [bedrijfsnaam 1] vertegenwoordigde en [sportmerk 2] 15%.
2.5.
[bedrijfsnaam 2] had op grond van de koopovereenkomst een vordering op [bedrijfsnaam 1] . Deze vordering heeft zij in verband met het faillissement niet betaald gekregen. In 2018 heeft [bedrijfsnaam 2] haar vordering op [bedrijfsnaam 1] overgedragen aan [eiseres] .
2.6.
Volgens [eiseres] heeft [verweerder] veroorzaakt dat [sportmerk 1] en [sportmerk 2] de distributieovereenkomsten hebben opgezegd, waardoor [bedrijfsnaam 1] failliet is verklaard. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [bedrijfsnaam 2] en dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van € 584.799,72.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
3.2.
Voorop moet worden gesteld dat aansprakelijkheid voor schade die is geleden door wanprestatie van een vennootschap, primair rust op de vennootschap. De bestuurder van een vennootschap is slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijk. Bijvoorbeeld als de bestuurder heeft toegelaten of bewerkstelligd dat de vennootschap verplichtingen niet is nagekomen en hij ook wist of moest begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou nakomen. Het handelen of nalaten van een bestuurder moet, in de gegeven omstandigheden, zodanig onzorgvuldig zijn, dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ook de schade moet voorzienbaar zijn. De drempel voor aansprakelijkheid is dus hoog. Dat is om te voorkomen dat een bestuurder zijn handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laat bepalen.
3.3.
Die hoge drempel is in dit geval niet gehaald. [eiseres] heeft [verweerder] verwijten gemaakt met betrekking tot de opzeggingen van de distributieovereenkomsten door [sportmerk 1] en [sportmerk 2] . Ten aanzien van [sportmerk 1] heeft [eiseres] aangevoerd dat zij de distributieovereenkomst met [bedrijfsnaam 1] heeft opgezegd, door het niet behalen van de minimumomzetten door [bedrijfsnaam 1] in combinatie met het handelen van [verweerder] . [verweerder] zou onkundig en eigenwijs zijn geweest en zou de adviesovereenkomst met [A] niet hebben gevolgd. In plaats daarvan zou [verweerder] zelf zijn gang zijn gegaan, zonder [A] daarbij te betrekken.
3.4.
Dat dit zo is, blijkt onvoldoende uit de stukken, waaronder de voorlopige getuigenverhoren. Uit de stukken lijkt eerder te volgen dat [sportmerk 1] de distributieovereenkomst heeft opgezegd door het niet behalen (door [bedrijfsnaam 1] ) van de minima en het ontbreken van de gunfactor bij [verweerder] , die [A] wel had. Misschien was het wel beter geweest dat [verweerder] meer advies had gevraagd aan [A] en dat [A] meer advies had gegeven. Daarmee is echter nog niet sprake van een handelwijze door [verweerder] die tot aansprakelijkheid leidt. Het gestelde handelen ziet met name op onkunde en eigenwijsheid, maar, indien daar al sprake van is, is daarmee nog niet gezegd dat [verweerder] had moeten begrijpen dat dit handelen tot schade aan de kant van [eiseres] zou leiden. De verstandhouding tussen [verweerder] en [sportmerk 1] was misschien niet goed maar uit de stukken, waaronder de voorlopige getuigenverhoren, blijkt geen onzorgvuldig handelen.
3.5.
Daarnaast is niet gebleken dat er verplichtingen uit de adviesovereenkomst zijn geschonden. Dat [verweerder] [A] teveel buiten de deur heeft gehouden, blijkt niet uit de stukken. [B] heeft verklaard (in het voorlopig getuigenverhoor) dat [verweerder] heeft gezegd dat hij (doelend op hem en [A] ) “ons niet nodig had”. Dat is onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat [verweerder] [A] op onverantwoordelijke wijze buiten spel heeft gezet.
3.6.
Ook de zogenaamde “slechte vraag” die [verweerder] zou hebben gesteld aan [sportmerk 1] is niet voldoende. Er kan misschien van onkunde of onverstandig gedrag worden gesproken, maar dat is onvoldoende om de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid te halen.
3.7.
Ook ten aanzien van de opzegging door [sportmerk 2] stelt [eiseres] dat [verweerder] [A] buitenspel heeft gezet.
3.8.
[sportmerk 2] heeft aan [verweerder] geschreven dat zij van mening was dat [A] zijn adviesfunctie moest behouden. Daarop heeft [verweerder] geantwoord dat de adviesovereenkomst nog gewoon bestond. Uit de stukken blijkt dat [verweerder] door wilde met [sportmerk 2] en daartoe ook voorstellen aan haar deed. Ook ten aanzien van [sportmerk 2] is onvoldoende gebleken dat [verweerder] op een dusdanig onzorgvuldige wijze heeft gehandeld dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Er is ook onvoldoende onderbouwd dat de door [eiseres] geleden schade voorzienbaar was.
3.9.
Verder vertegenwoordigde [sportmerk 2] maar 15% van de omzet in [bedrijfsnaam 1] . Het is dus de vraag of er ook een faillissement was gevolgd als alleen [sportmerk 2] de distributieovereenkomst had opgezegd. Dat kan in het midden blijven. In ieder geval is onvoldoende gebleken dat [verweerder] moest begrijpen dat door zijn handelen, schade voor [bedrijfsnaam 2] zou ontstaan.
3.10.
[bedrijfsnaam 2] zal worden veroordeeld in proceskosten van [verweerder] . Die kosten worden begroot op € 6.369,00 (€ 1.565,00 aan griffierecht en € 4.804,00 aan salaris advocaat - 2 punten x tarief € 2.402,00 -). De wettelijke rente daarover wordt toegewezen op de termijn zoals die door de rechtbank is bepaald. Datzelfde geldt voor de nakosten. De (na)kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [verweerder] dat heeft gevraagd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [verweerder] , tot op heden begroot op € 6.369,00, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan het onbetaalde deel van dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerder] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart de kostenveroordelingen in 4.2 en 4.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal.