ECLI:NL:RBMNE:2019:6313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van de eiser, die op 14 oktober 2018 is stopgezet. Eiser had zich eerder arbeidsongeschikt gemeld en ontving sinds 27 september 2010 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in juni 2018, waarbij eiser aangaf dat zijn klachten waren toegenomen, heeft het Uwv besloten de uitkering te beëindigen op basis van de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn klachten en beperkingen aanvoert, waaronder nek-, rug- en schouderklachten, tenniselleboog, knieklachten, jicht, hoofdpijn en vermoeidheid.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de regels uit de Wet WIA correct heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met medische informatie die zou aantonen dat de aangenomen beperkingen onvoldoende zijn. De rechtbank volgt de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser in staat is om de gevonden functies uit te oefenen en dat hij met deze functies meer kan verdienen dan zijn maatmaninkomen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 14 oktober 2018 beëindigd.
Bij besluit van 27 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft zich op 29 september 2008 vanuit de Werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld. Voorheen werkte hij als chauffeur. Aan eiser is met ingang van 27 september 2010 een WIA-uitkering toegekend op grond van volledige arbeidsongeschiktheid. In juni 2018 is de herbeoordeling van het recht op een WIA-uitkering gestart nadat eiser had gemeld dat zijn klachten waren toegenomen. Na de herbeoordeling heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 14 oktober 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
Beoordelingskader
3. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de WIA-uitkering van eiser op 14 oktober 2018 terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of het Uwv de regels uit de Wet WIA goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Beoordeling van het geschil
4. Eiser is het niet eens met de beoordeling van het Uwv. Eiser voert aan dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn klachten en de beperkingen die daaruit voortkomen. Eiser heeft onder andere nek-, rug- en schouderklachten, beide armen hebben een tenniselleboog, knieklachten, jicht in de voet, hoofdpijn en een allergie voor huisstofmijt. Daarnaast is eiser vermoeid omdat hij slecht slaapt door de pijnklachten. Door dit alles raakt hij ook depressief. Hij staat onder behandeling van de huisarts en andere artsen en krijgt nog regelmatig spuiten in de armen en schouder tegen de pijn. Sindskort komt eiser ook bij een longarts in verband met kortademigheid. Eiser vindt het vreemd dat hij zich bij het Uwv gemeld heeft met toegenomen klachten en dat er nu gezegd wordt dat hij kan werken. Eiser vindt dat hij helemaal niet kan werken.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling of de motivering daarvan. De rechtbank ziet dat de primaire verzekeringsarts in het rapport van 17 juli 2018 alle lichamelijke klachten en aandoeningen van eiser heeft onderkend. Ook heeft de verzekeringsarts nog informatie opgevraagd bij de huisarts en heeft hij die informatie ook bij de beoordeling betrokken. Met de klachten en beperkingen heeft de verzekeringsarts rekening gehouden door in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2018, voornamelijk, beperkingen aan te nemen voor dynamische handelingen en statische houdingen. Met de psychische klachten is geen rekening gehouden omdat die klachten (nog) niet medisch objectief zijn vastgesteld. Eiser heeft daarover zowel bij de verzekeringsarts als op de zitting verteld dat hij het niet nodig vindt die klachten met de huisarts te bespreken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat de primaire verzekeringsarts voldoende beperkingen voor eiser heeft aangenomen in de FML. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin volgen. Dat de aangenomen beperkingen niet voldoende zouden zijn heeft eiser niet onderbouwd met medische informatie. Daarom is bij de rechtbank geen twijfel ontstaan over de aangenomen beperkingen. Op 14 oktober 2018 (de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering) was er nog niets bekend over longklachten. Daarom kan daar in deze procedure geen rekening mee worden gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank gaat er dus van uit dat de FML van 17 juli 2018 klopt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies voor eiser gevonden op grond van de FML. Hij heeft bij alle drie de functies goed gemotiveerd waarom die passen bij de beperkingen van eiser uit de FML. De rechtbank kan deze motivering volgen. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat eiser die functies dan ook zou kunnen doen. Uit het rapport van 27 december 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat eiser met deze functies per uur meer kan verdienen dan zijn maatmaninkomen per uur. Hieruit volgt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.

Conclusie

7. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van eiser op 14 oktober 2018 terecht stopgezet. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.
De griffier is verhinderd omrechter
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.