ECLI:NL:RBMNE:2019:6313
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van de eiser, die op 14 oktober 2018 is stopgezet. Eiser had zich eerder arbeidsongeschikt gemeld en ontving sinds 27 september 2010 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in juni 2018, waarbij eiser aangaf dat zijn klachten waren toegenomen, heeft het Uwv besloten de uitkering te beëindigen op basis van de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn klachten en beperkingen aanvoert, waaronder nek-, rug- en schouderklachten, tenniselleboog, knieklachten, jicht, hoofdpijn en vermoeidheid.
De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de regels uit de Wet WIA correct heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met medische informatie die zou aantonen dat de aangenomen beperkingen onvoldoende zijn. De rechtbank volgt de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser in staat is om de gevonden functies uit te oefenen en dat hij met deze functies meer kan verdienen dan zijn maatmaninkomen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.