ECLI:NL:RBMNE:2019:6277
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde waarde van een woning voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] vastgesteld op € 418.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, die stelde dat de waarde te hoog was en dat onvoldoende rekening was gehouden met de staat van onderhoud van de woning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, mede door het overleggen van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in verhouding stond tot de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de stijging van de WOZ-waarde en de vraagprijs van een nabijgelegen woning besproken, maar oordeelde dat deze niet relevant waren voor de vaststelling van de waarde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.