In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997 in Libanon. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot inbraak bij een tankstation in Utrecht, het voorhanden hebben van een vuurwapen en heling van een auto. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2019, waar de officier van justitie M.M. Lemstra en de verdediger W.B.O. van Soest aanwezig waren, de zaak beoordeeld. De verdachte zelf was niet aanwezig.
De tenlastelegging omvatte drie feiten: de poging tot inbraak op 14 maart 2017, het voorhanden hebben van een vuurwapen in dezelfde periode, en het voorhanden hebben van een auto waarvan de verdachte wist of moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie heeft betoogd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak en het voorhanden hebben van het vuurwapen, maar niet voor de heling van de auto. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er geen overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van alle beschuldigingen, en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.