ECLI:NL:RBMNE:2019:6262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/4866
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake kwaliteitsonderzoek onderwijsinstelling Stichting voor Persoonlijk Onderwijs Utrecht

Op 20 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs Utrecht (verzoekster) en de Inspectie van het Onderwijs (verweerster) over een voorlopige voorziening. De inspectie had op 17 oktober 2019 een definitief rapport vastgesteld waarin de onderwijskwaliteit van de Stichting als 'zeer zwak' werd beoordeeld. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit rapport en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de openbaarmaking van het rapport te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inspectie het rapport zorgvuldig had opgesteld en dat de conclusie van 'zeer zwak' gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die vreesde voor reputatieschade, tegen de belangen van de leerlingen en ouders die recht hebben op transparantie over de onderwijskwaliteit. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar werd bepaald dat de openbaarmaking van het rapport niet eerder zou plaatsvinden dan 10 januari 2020, zodat verzoekster de gelegenheid had om een zienswijze in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4866
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs Utrecht, te Utrecht, verzoekster
(gemachtigde: mr. W.E. Pors),
en
Inspectie van het Onderwijs, Kantoor Utrecht, verweerster
(gemachtigde: mr. R.J. Oskam, drs. W.G.J. Wieldraaier, mr. I.W.J. van Dalen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerster het definitieve rapport en definitief samenvattend rapport voor ouders van het kwaliteitsonderzoek bij verzoekster vastgesteld. In dit rapport beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs (de inspectie) de onderwijskwaliteit van alle afdelingen van de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs Utrecht (SvPO Utrecht) als zeer zwak.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2019. Namens verzoekster is verschenen [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Tevens zijn ter zitting verschenen de inspecteurs [B] en [C] .

Overwegingen

Procedure
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De inspectie heeft in de periode van april 2019 tot en met juli 2019 een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd op de SvPO Utrecht op de afdelingen vmbo-t (mavo), havo en vwo. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder het conceptrapport aan verzoekster toegezonden. Bij brieven van 13 augustus 2019 en 30 september 2019 heeft verzoekster haar zienswijze op het conceptrapport gegeven. Op 17 oktober 2019 heeft verweerster het definitieve kwaliteitsrapport vastgesteld en aan verzoekster toegezonden. De conclusie van het kwaliteitsrapport is dat de school het oordeel ‘zeer zwak' heeft gekregen.
In het primaire besluit heeft verweerster medegedeeld dat het definitieve samenvattend rapport zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de vaststelling van het rapport, ter informatie aan alle ouders en verzorgers van de leerlingen van de school wordt gestuurd. In de vijfde week na vaststelling van het rapport zal het rapport en het samenvattend rapport openbaar gemaakt worden door publicatie op de website van verweerster.
3. De vaststelling van een inspectierapport levert doorgaans geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op. Dit is anders in het geval de inspectie in haar rapport tot het oordeel komt dat onderwijskwaliteit ‘zeer zwak’ is. Op grond van artikel 20, zesde lid, van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) geldt een rapport met het oordeel zeer zwak na vaststelling als een besluit in de zin van de Awb. Dit brengt met zich dat het aan de bestuursrechter is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het rapport.
4. Om de openbaarmaking van het rapport tegen te houden en de verbetertermijn te stuiten, dient een verzoek om voorlopige voorziening te worden ingediend. Alleen in die gevallen wacht verweerster met publicatie van het rapport totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Dit is vastgelegd in artikel 21, tweede lid, van de WOT.
5. Op 14 november 2019 heeft verzoekster bezwaar ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen om (openbaarmaking van) het besluit tot vaststelling van het rapport te schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
6. Met het verzoek wil verzoekster voorkomen dat het kwaliteitsrapport openbaar wordt gemaakt. Het oordeel ‘zeer zwak’ kan grote schade toebrengen aan de school als het rapport openbaar wordt gemaakt.
7. Daarmee is sprake van voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt dat afwijzing van het verzoek feitelijk geen voorlopig karakter heeft, omdat het rapport dan openbaar wordt gemaakt en dit onomkeerbaar is. Gezien de aard van deze spoedprocedure kan het onderzoek niet diepgravend zijn. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
Standpunt verzoekster
8. Verzoekster heeft aangevoerd dat de kwaliteit van het onderwijs in Utrecht niet minder is dan de andere scholen voor persoonlijk onderwijs die onder dezelfde stichting vallen. Verzoekster heeft veel kritiekpunten op het rapport naar voren gebracht. In het kader van deze procedure vat de voorzieningenrechter deze samen in drie onderwerpen. Allereerst heeft verzoekster aangevoerd dat het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De inspectie heeft een onevenwichtig onderzoek uitgevoerd, omdat alleen of hoofdzakelijk de ontevreden ouders zijn gehoord. Hierdoor is het oordeel van de inspectie niet op een juiste vaststelling van feiten gebaseerd. Ook heeft de inspectie te fragmentarisch onderzoek gedaan. Zo heeft de inspectie met name onderzoek gedaan bij de afdeling mavo, en heeft deze conclusie ten onrechte ook getrokken voor de afdelingen havo en vwo. Als tweede heeft verzoekster aangevoerd dat de beoordelingscriteria die verweerder heeft toegepast onjuist en in strijd met de wet zijn. Als derde punt heeft verzoekster aangevoerd dat er onvoldoende feiten door de inspectie zijn aangedragen die de conclusie dat de kwaliteit van het onderzoek ‘zeer zwak’ is kunnen dragen.
Totstandkoming van het rapport
9. Naar voorlopig oordeel is het rapport op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De inspectie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het onderwijs op de SvPO Utrecht. Zo blijkt uit het rapport dat de inspectie zich breed heeft geïnformeerd. Haar bevindingen in het rapport heeft zij onderbouwd aan de hand van informatie uit de gevoerde gesprekken met onder meer leerlingen, docenten, schoolleiding, ouders, geraadpleegde documenten en eigen observaties tijdens een aantal lessen op drie verschillende lesdagen (18 april 2019, 14 mei 2019 en 29 mei 2019) en een teamvergadering. De inspectie heeft 21 onaangekondigde lesbezoeken verricht waarbij 11 docenten en alle tien de klassen tenminste een keer bezocht zijn door drie verschillende inspecteurs. Ook heeft zij ouders gesproken. Hierbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat verweerster ter zitting heeft toegelicht dat er meer docenten zijn gehoord, op meer dagen lessen zijn bijgewoond en meer inspecteurs onderzoek hebben verricht dan gebruikelijk is. Het betoog van verzoekster dat het onderzoek gekleurd is omdat alleen of hoofdzakelijk ontevreden ouders zijn gehoord volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het rapport en de toelichting ter zitting blijkt dat verweerster aan de schoolleider heeft voorgesteld om in gesprek te gaan met de door school aangedragen ouders, maar de bestuursvoorzitter heeft dit voorstel afgewezen. Ook heeft verweerster voorgesteld om op een vierde dag (24 juli 2019) met de inspecteurs in gesprek te gaan over de ontstane situatie op de school, aan welk voorstel de bestuursvoorzitter geen gehoor heeft gegeven. De voorzieningenrechter ziet te weinig aanknopingspunten voor een onzorgvuldig onderzoek.
Dat verzoekster de namen niet kent van personen die tegenover de inspectie hebben verklaard maakt dat niet anders. De verklaringen zijn ten overstaan van inspecteurs afgelegd en de voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat die waarheidsgetrouw zijn wat betreft de mening van de betrokkenen. Die kan door de inspecteur op waarde worden geschat.
Beoordelingscriteria
10. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerster niet heeft mogen toetsen aan de beoordelingscriteria zoals neergelegd in het Onderzoekskader VO 2017 (het Onderzoekskader). Bekostigingsvoorwaarden kunnen aan scholen voor voortgezet onderwijs slechts gesteld worden bij wet in formele zin. Dit vloeit voort uit artikel 23 van de Grondwet. Dit Onderzoekskader is gebaseerd op de WOT en niet op de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). De bepalingen van hoofdstuk I en II van Afdeling I van de WVO zijn op grond van artikel 6 van het WVO bekostigingsvoorwaarden voor bijzondere scholen. De bepalingen van de WOT zijn dat niet. De regels van het Onderzoekskader zijn dus geen criteria voor bekostiging voor het bijzonder onderwijs en kunnen dus niet aan een bijzondere school, zoals SvPO Utrecht, worden tegengeworpen. Dit betekent dat de inspectie geen negatief oordeel kan geven op basis van standaarden die geoperationaliseerd zijn in het Onderzoekskader. Verder zijn de leerresultaten ten onrechte niet in de beoordeling meegenomen.
11. Verweerster heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het Onderzoekskader een standaardisering is van wettelijke criteria en daar invulling aan geeft. Het Onderzoekskader is een uitvoeringspraktijk en dit is niet in strijd met de wet.
12. De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom verweerster het beoordelingskader niet had mogen toepassen. Het toezicht op het onderwijs is in artikel 3 van de WOT opgedragen aan de inspectie. De WOT verwijst voor de inhoudelijke normen naar (voor zover hier van belang) de WVO, zodat die normen voor de toetsing van belang zijn. Verweerster heeft in het beoordelingskader beschreven hoe dit toezicht is ingericht. Ook wordt beschreven hoe concreet en objectiveerbaar aan de wettelijke criteria invulling wordt gegeven. Gesteld noch gebleken is dat de (na overleg met het onderwijsveld) opgestelde criteria verder gaan dan de wet toestaat.
13. Naar voorlopig oordeel heeft de inspectie in dit geval toepassing moeten geven aan artikel 23a1, derde lid, van de WVO, dat voorschrijft hoe de inspectie de kwaliteit van het onderwijs beoordeelt als de leerresultaten niet kunnen worden beoordeeld op grond van de Regeling leerresultaten VO 2016. Vaststaat dat SvPO Utrecht ten tijde van het onderzoek alleen eerste en tweede klassen had. Daarmee waren de indicatoren uit de Regeling nog niet toepasbaar. Ter zitting heeft verzoekster betoogd dat ten tijde van het primaire besluit in oktober 2019 ook leerlingen in het derde leerjaar zaten en dat er wel leerresultaten te meten zijn. De inspectie heeft er terecht op gewezen dat de leerresultaten worden gemeten over een periode van drie leerjaren. In de bijlage A van de Regeling is (zoals ook opgenomen in artikel 23a1, tweede lid, WVO) opgenomen dat wordt gemeten in een (gewogen) driejaarsgemiddelde. Dit betekent dat met de doorstromingsresultaten van één cohort zoals bij verzoekster, ook nu nog geen enkele indicator uit de Regeling leerresultaten kan worden berekend. De Regeling leerresultaten bevat geen regels voor de situatie dat geen enkele indicator te berekenen is, omdat deze regeling uitgaat van de ondergrens dat minstens één indicator berekend kan worden. Omdat er in dit geval onvoldoende gegevens voorhanden waren om een uitspraak te kunnen doen over het niveau van de leerresultaten, heeft de inspectie naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht toepassing gegeven aan artikel 23a1, derde lid, van de WVO.
Dit artikellid bepaalt dat, indien de leerresultaten van het onderwijs niet kunnen worden beoordeeld op grond van de Regeling leerresultaten, de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, indien het bevoegd gezag ten aanzien van het onderwijs tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het bevoegd gezag dientengevolge tekortschiet in:
- het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b van de WVO, of;
- het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen, dan wel;
- het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de WVO.
Voldoende feitelijke grondslag?
14. Aan de hand van het Onderzoekskader VO 2017 heeft de inspectie onderzocht of de SvPO Utrecht tekortschiet in de naleving van twee of meer voorschriften en in de hierboven genoemde drie punten. In het Onderzoekskader VO 2017 staat het waarderingskader, standaarden waar scholen aan moeten voldoen. Deze zijn –voor zover hier van belang- verdeeld over enkele aandachtsgebieden, waaronder schoolklimaat (SK), onderwijsproces (OP) en kwaliteitszorg en ambitie (KA).
15. De voorzieningenrechter overweegt over de inhoudelijke beoordeling van verweerster als volgt.
16. Wat betreft de standaard OP2-Zicht op ontwikkeling en begeleiding heeft de inspectie onder meer vastgesteld dat de school wel informatie over ontwikkeling van leerlingen verzamelt, maar deze informatie onvoldoende benut. Achterstanden of bedreigingen in ontwikkeling worden wel geregistreerd, maar deze worden niet geanalyseerd. Verklaringen ontbreken en er wordt te weinig gezocht naar mogelijke tekortkomingen in onderwijs of gebrekkige afstemming op (de individuele) onderwijsbehoefte. Inspecteurs hebben deze conclusies onder meer getrokken uit verslagen van teamoverleggen, bijwonen van een teamoverleg, raadplegen van het onderwijskundig rapport (OKR) en verklaringen die docenten ten overstaan van inspecteurs zijn afgelegd. Als gevolg hiervan doet de school ook te weinig aan begeleiding of hulp om achterstanden te verhelpen. Naar voorlopig oordeel zijn er geen feiten of argumenten ingebracht die aan deze conclusies afdoen.
De inspectie heeft hiermee kunnen constateren dat school niet voldoet aan artikel 2, tweede lid, WVO, nu het zicht op de ontwikkeling van de leerlingen onvoldoende is om het onderwijs af te stemmen op hun ontwikkeling, en de begeleiding van onvoldoende kwaliteit is om een ononderbroken ontwikkelproces mogelijk te maken.
Dat verzoekster een eigen didactische visie heeft, maakt niet dat voor haar het beoordelingskader niet geldt. De inspectie heeft zich gezien het toepasselijke toetsingskader op het standpunt kunnen stellen dat de bedoelde analyse door de school ook met het door haar gehanteerde systeem tekortschiet. De verantwoordelijkheid vooral bij de leerling leggen heeft de inspectie ontoereikend mogen om de geconstateerde tekortkoming teniet te doen.
17. Dit geldt naar voorlopig oordeel ook voor de vaststelling van de inspectie dat de school niet voldoet aan de standaard OP4-Extra ondersteuning. De didactische visie (die onder meer tot uiting komt in de beperkte omvang van de klassen en geen extra zorgvoorzieningen) van de school kan er niet toe leiden dat zij niet aan die standaard, die een uitwerking is van de wettelijke norm, hoeft te voldoen. Er is ten onrechte geen schoolondersteuningsprofiel en in verklaringen ten overstaan van inspecteurs is door docenten aangegeven dat er (relatief veel) leerlingen zijn die extra zorg nodig hebben. Leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben, krijgen onvoldoende ondersteuning en/of begeleiding. Ook worden niet of nauwelijks externe partijen betrokken. Hoewel de inspectie positieve ontwikkeling vaststelt, is de conclusie gelet op de waarnemingen en verklaringen gerechtvaardigd. Daarmee voldoet de school niet aan artikel 2, tweede lid, en artikel 17b, eerste lid, van de WVO en artikel 26, eerste lid, WVO omdat de school geen ontwikkelperspectief vaststelt voor kinderen die dat nodig hebben.
18. Bij de standaard OP3-Didactisch handelen heeft de inspectie ook tekortkomingen geconstateerd. De school voldoet niet aan artikel 2, tweede lid, WVO, nu het didactisch handelen van onvoldoende kwaliteit is om een ononderbroken ontwikkelproces mogelijk te maken. Ook is het gegeven onderwijs in onvoldoende mate afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. De in het rapport opgenomen verklaringen zijn daarin duidelijk. Hierin is ook voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de lesstof op SvPO Utrecht voor alle leerlingen aangeboden wordt op havo-vwo-niveau. Niet alle leerlingen kunnen dit aan. De begeleiding schiet dan tekort voor leerlingen die presteren op vmbo-t/mavo-niveau. Hoewel de school een mavo-licentie heeft en leerlingen aanneemt met een basisschooladvies mavo, biedt de school geen passende ondersteuning en begeleiding aan voor leerlingen die op mavo-niveau presteren en is het ook niet mogelijk mavo-examen te doen op school, ondanks het feit dat in de schoolgids deze mogelijkheid expliciet is vermeld. De enkele stelling van verzoekster dat zij de stof ook aanbiedt op mavo-niveau is niet toereikend om afbreuk te doen aan de verklaringen van de docenten ten overstaan van de inspectie dat dit niet het geval was. De stelling dat pas na de (tweejarige) brugklas relevant wordt of lesstof op mavo-niveau wordt aangeboden omdat dit niet eerder hoeft, strookt naar voorlopig oordeel niet met artikel 10 WVO en met het uitgangspunt dat aangeboden onderwijs passend moet zijn.
19. Voorts is in het rapport duidelijk onderbouwd waarom de school volgens de inspectie niet voldoet aan de standaard SK1-Veiligheid. Er zijn relatief veel incidenten op gebied van veiligheid (fysiek geweld, vernielingen, provoceren, pestgedrag), die aan inspecteurs zijn verteld maar ook door eigen waarneming in klassen zijn gezien en analyse van teamverslagen en het OKR zijn vastgesteld. Met die feitelijke vaststelling is de conclusie ook gerechtvaardigd dat het beleid van de school (school op kleine schaal, kleine klassen en door veel contacttijd snelle signalering van problemen) op zichzelf onvoldoende garantie is om een veilig schoolklimaat te scheppen. Nu uit het onderzoek ook naar voren komt dat de schoolleiding en leraren onvoldoende snel en adequaat optreden, voldoet de school niet aan de algemene verplichting om zorg te dragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen (artikel 3b van het WVO). Verweerster heeft deze bevindingen gebaseerd op gedocumenteerde incidenten, op eigen waarnemingen en op hetgeen naar voren komt in gesprekken met leerlingen en docenten. Dat de SvPO als veiligheidsmonitor de gestandaardiseerde vragenlijst van de VO-raad gebruikt laat onverlet dat de uitwerking in de praktijk te kort is geschoten.
20. Ook zijn er tekortkomingen bij de standaard KA1-Kwaliteitszorg. Het stelsel van kwaliteitszorg, zoals beschreven in het schoolplan, is in de praktijd onvoldoende bruikbaar om de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op hun voortgang te bewaken en de benodigde verbetermaatregelen vast te stellen. Daarmee voldoet het niet aan artikel 24, vierde lid, van het WVO.
21. Uit het rapport blijkt dat de kwaliteit van de lessen en de begeleiding ernstige tekortkomingen vertoont. In veel lessen is het onrustig en wordt er te weinig geleerd. Voor leerlingen die zich minder goed ontwikkelen, sluit de begeleiding onvoldoende aan. Leerlingen zijn dan vooral op zichzelf aangewezen. Veel leerlingen die achterlopen ervaren druk vanwege het systeem van het bij voortduring meten van werkachterstanden, zonder goed te kijken naar de ontwikkeling van leerlingen en daar passende begeleiding op te bieden. De voorbeelden in het rapport staven deze conclusies. Verzoekster heeft naar het voorlopige van oordeel van de voorzieningenrechter geen objectiveerbare informatie overgelegd dat het rapport van de inspectie niet klopt.
22. Verder heeft verzoekster veel voorbeelden aangedragen waarom zij van mening is dat de conclusie van het rapport zeer zwak niet juist is. Zij wijst er daarbij op dat voorbeelden incidenteel of anekdotisch zijn, dat er overlap is, bijvoorbeeld ten aanzien van de beoordelingen OP2 en OP3, dat er onvoldoende recht wordt gedaan aan het eigen karakter en onderwijsmethode en dat eventuele conclusies voor mavo-leerlingen niet tot brede conclusies voor de hele school mogen worden geëxtrapoleerd.
Naar voorlopig oordeel is in algemene zin geen sprake van incidenten, maar is het aantal waarnemingen, de beoordeling van stukken en verklaringen van leerlingen, docenten en ouders, in onderlinge samenhang bezien, toereikend voor de conclusies die verweerster heeft getrokken. Omdat er samenhang is tussen de verschillende beoordeelde standaarden, is onvermijdelijk dat de feiten die daaraan ten grondslag liggen ook samenhangen. Dit maakt naar voorlopig oordeel evenwel niet dat de niet nageleefde voorschriften niet meer van elkaar te scheiden zijn, of dat onduidelijk zou zijn aan welke verbeterpunten de school moet werken. Verder biedt het rapport er geen grondslag voor dat de tekortkoming alleen voor mavo-leerlingen zou gelden.
23. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerster met toetsing aan bovenstaande kaders terecht geconcludeerd dat sprake is van zeer zwak onderwijs. De voorzieningenrechter zal daarom andere onderdelen niet meer bespreken. Uit de overige door verzoekster aangedragen voorbeelden blijkt niet dat verweerster onjuist heeft gehandeld. Dat verweerster onvoldoende feiten zou hebben aangedragen die de conclusie dat sprake is van een zeer zwakke school kunnen dragen, wordt door de voorzieningenrechter dan ook niet gevolgd.
24. Dat inmiddels enige tijd is verstreken is geen reden dat de inspectie eerst een her- of aanvullend onderzoek zou moeten doen, alvorens tot openbaarmaking overgegaan kan worden. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode april-juli 2019 en duidelijk is dat het rapport ook op die periode ziet. Verder heeft verweerster zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe concrete informatie is dat een heronderzoek op dit moment zou rechtvaardigen. Het enkele tijdsverloop maakt dan ook niet dat het rapport niet openbaar zou mogen worden.
25. De voorzieningenrechter ziet in de voorlopige rechtmatigheidstoetsing geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Wat betreft de afweging van belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerster die pleiten tegen het treffen daarvan, overweegt hij als volgt.
26. De openbaarmaking van het definitieve rapport en de definitief samenvattend rapport is wettelijk voorgeschreven in artikel 21, vijfde lid, van de WOT. Dit is een uitdrukkelijke keuze van de wetgever. Verweerster is hiertoe dus gehouden, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet. Het wettelijk stelsel brengt met zich dat bevindingen van de inspectie openbaar worden gemaakt, ook als deze bevindingen de school onwelgevallig zijn.
27. De voorzieningenrechter realiseert zich dat openbaarmaking tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. De openbaarmaking kan namelijk niet meer ongedaan worden gemaakt. Aannemelijk is dat het de goede naam van de school kan schaden. Daartegenover staat echter het belang van andere betrokkenen, zoals de huidige leerlingen en hun ouders, de docenten, maar ook toekomstige leerlingen en hun ouders die begin 2020 hun schoolkeuze voor het schooljaar 2020/2021 moeten maken. Nu het rapport betrekking heeft op drie maanden van het vorige schooljaar en de belangen van de school worden gediend doordat de school voorafgaand aan de openbaarmaking kan reageren op het conceptrapport en de inspectie gehouden is de zienswijze van de school tegelijkertijd met het rapport openbaar te maken, dient het belang van openbaarmaking zwaarder te wegen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen dat de inspectie bereid is bij concrete informatie over herstel, het herbeoordelingstraject naar voren te halen zodat de impact van het rapport kan worden beperkt.
28. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het bezwaar naar het voorlopig oordeel oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen en valt de belangafweging niet in het voordeel van verzoekster uit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Om de school in de gelegenheid te stellen de zienswijze in te dienen en verweerster daarvoor op zitting de opening heeft gegeven, zal de voorzieningenrechter bepalen dat openbaarmaking van het rapport niet eerder plaatsvindt dan 10 januari 2020, zodat verzoekster tot die datum tijd heeft een zienswijze in te dienen.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verzoekster tot 10 januari 2020 bij verweerster een zienswijze kan indienen;
  • bepaalt dat de openbaarmaking van het rapport niet eerder plaatsvindt dan 10 januari 2020 en dat de zienswijze tegelijk met het rapport wordt openbaar gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.