ECLI:NL:RBMNE:2019:6225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
C/16/488248 / FO RK 19-1415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.J. Elferink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder op verzoek van de moeder zelf vanwege manische depressiviteit

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over hun dochter, die op dat moment twee jaar oud was. De moeder, die lijdt aan manische depressiviteit, heeft aangegeven niet altijd in staat te zijn om haar gezag uit te oefenen en belangrijke beslissingen over de verzorging en opvoeding van haar dochter te nemen. De vader, die het gezag over de dochter heeft erkend, is het eens met het verzoek van de moeder.

De rechtbank heeft op 20 september 2019 het verzoekschrift ontvangen en op 5 november 2019 een zitting gehouden. De moeder was niet aanwezig op de zitting, maar haar advocaat en de vader met zijn advocaat waren wel aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag van de ouders kan worden beëindigd als een kind 'klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders' en dat er geen verbetering te verwachten is.

De rechtbank oordeelt dat in dit geval het verzoek van de moeder moet worden toegewezen. De moeder heeft zelf erkend dat haar gezondheidstoestand een belemmering vormt voor het uitoefenen van haar gezag. De rechtbank is van mening dat het in het belang van het kind is dat de vader alleen het gezag over de dochter uitoefent, zodat er geen onduidelijkheid of vertraging ontstaat bij het nemen van belangrijke beslissingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/488248 / FO RK 19-1415
Beschikking van 13 december 2019
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 20 september 2019 het verzoekschrift van de moeder ontvangen.
1.2.
De rechtbank heeft op 5 november 2019 een zitting gehouden. Op die zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
  • mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De moeder heeft wel een uitnodiging gekregen, maar is niet naar de zitting gekomen.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
De vader en de moeder hebben samen een dochter,
[naam minderjarige], die op dit moment twee jaar oud is.
2.3.
De vader heeft [voonaam van minderjarige] erkend en de ouders hebben samen het gezag over haar. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen moeten nemen over de verzorging en de opvoeding van [voonaam van minderjarige] .
2.4.
[voonaam van minderjarige] woont bij de vader.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1.
De moeder vraagt de rechtbank om de vader alleen met het gezag over [voonaam van minderjarige] te belasten. Dat betekent dat de vader dan alleen, zonder overleg met de moeder, belangrijke beslissingen over de verzorging en opvoeding van [voonaam van minderjarige] kan nemen.
Conclusie
3.2.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder toewijzen en bepalen dat de vader voortaan alleen belast is met het gezag over [voonaam van minderjarige] . De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
3.3.
Ouders moeten in principe samen beslissingen over hun kind nemen, ook als zij uit elkaar zijn. Zij hebben dan nog steeds gezamenlijk gezag. De wet zegt dat het gezamenlijk gezag van de ouders kan worden beëindigd als een kind ‘klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders’ en niet te verwachten is dat daarin ‘binnen afzienbare tijd’ voldoende verbetering komt of als een wijziging van het gezag om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is. [1] De rechtbank vindt dat van dat laatste hier sprake is en wel om de volgende redenen.
3.4.
In deze zaak heeft de moeder zelf verzocht om haar gezag te beëindigen. Zij leidt aan manische depressiviteit waardoor zij niet altijd in staat is om haar gezag uit te oefenen en dus belangrijke beslissingen over [voonaam van minderjarige] te nemen. De moeder denkt dat het daarom beter is als de vader alleen het gezag over [voonaam van minderjarige] krijgt. De vader is het met het verzoek van de moeder eens. De rechtbank vindt het knap dat de moeder zelf inziet dat zij er door haar gezondheidstoestand niet altijd voor [voonaam van minderjarige] kan zijn. Het kan inderdaad tot problemen leiden als de moeder niet altijd in staat is om (snel) een beslissing over [voonaam van minderjarige] te nemen als dit nodig is. De rechtbank is het daarom met de ouders en de Raad eens en denkt ook dat het beter is als de vader alleen het gezag over [voonaam van minderjarige] krijgt. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van partijen over
[naam minderjarige]en bepaalt dat de vader voortaan alleen het gezag over haar zal uitoefenen;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Elferink, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. C.I.J. van den Bogert als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.artikel 1:253n en artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.