ECLI:NL:RBMNE:2019:6203

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herregistratie als basisarts in het BIG-register wegens niet voldoen aan werkervaringseis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die herregistratie als arts in het BIG-register had aangevraagd, en de Minister voor Medische Zorg. De aanvraag was afgewezen omdat de eiser niet kon aantonen dat hij voldeed aan de werkervaringseis van minimaal 2.080 uur binnen het deskundigheidsgebied van een arts in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder in redelijkheid kon plaatsvinden, gezien de wettelijke bepalingen die de termijn en de voorwaarden voor herregistratie vastlegden. De eiser had aangevoerd dat de regelgeving te strikt werd toegepast en dat zijn werkzaamheden onder supervisie meegeteld zouden moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte bood voor afwijkingen in dit geval. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor herregistratie en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout),
en
de Minister voor Medische Zorg, namens deze, clusterhoofd directie Wetgeving en Juridische Zaken, verweerder
(gemachtigde: Mr. A.F. Bosma).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot herregistratie als arts in het BIG-register afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 13 december 2017 bij verweerder een aanvraag gedaan tot herregistratie in het BIG-register voor het beroep van arts. Per [2017] zou zijn BIG-registratie aflopen. Eiser heeft de registratie nodig om zelfstandig als arts te kunnen blijven werken.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de werkervaringseis. Voor herregistratie moet eiser aantonen dat hij in de in de vijf jaren voorafgaand aan zijn aanvraag tot herregistratie minimaal 2.080 uur aan werkzaamheden heeft verricht binnen het deskundigheidsgebied van een arts. [1] Uit de door eiser overgelegde bewijsmiddelen blijkt dat niet. De uren die eiser onder supervisie als rijbewijskeuringsarts heeft gewerkt en zijn werkzaamheden als vrijwillig docent en redacteur vallen volgens verweerder niet binnen het deskundigheidsgebied van een arts en tellen daarom niet mee voor de urennorm. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de urennorm. De omstandigheid dat eiser langdurig in een ziektetraject heeft gezeten en daardoor minder kon werken, is voor verweerder geen dusdanig bijzondere omstandigheid dat eisers herregistratie toegewezen zou moeten worden terwijl hij niet aan de werkervaringseis voldoet.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de toepasselijke wet- en regelgeving te strikt toepast en dat het beleid dat verweerder hanteert [2] onredelijk is, omdat het onvoldoende rekening houdt met mensen die langdurig ziek zijn geweest. Het bestreden besluit is volgens eiser onzorgvuldig genomen, niet deugdelijk gemotiveerd en geeft blijk van een onevenredige belangenafweging. Volgens eiser zouden de door hem onder supervisie gewerkte uren moeten meetellen voor de werkervaringseis, overeenkomstig de regeling zoals die geldt voor specialisten. Ook zou de referentieperiode van vijf jaar (in eisers geval) verlengd moeten kunnen worden omdat strikte toepassing onredelijk is. Als deze twee mogelijkheden worden gecreëerd, zou eiser wel aan de norm van 2.080 uren werkervaring voldoen. Eiser voert bovendien aan dat een mogelijkheid gecreëerd zou moeten worden om als herintreder in de BIG-registratie opgenomen te worden, eveneens overeenkomstig de regeling voor specialistenregistratie, om definitieve uitval van artsen na ziekte te voorkomen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de herregistratie van eiser in het BIG-register in redelijkheid heeft kunnen afwijzen en zijn BIG-registratie heeft mogen doorhalen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende overwegingen.
5. Voor zover eiser meent dat de termijn van vijf jaar (in eisers geval) verlengd zou moeten worden of flexibel zou moeten worden toegepast, is van doorslaggevend belang dat deze termijn als zodanig is opgenomen in een wettelijke regeling, namelijk in artikel 2, tweede lid van het Besluit, dat een uitwerking is van artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG. Gelet op deze wettelijke regeling en de imperatieve redactie daarvan, biedt het verweerder niet de mogelijkheid van deze termijn af te wijken. Dat geldt ook voor de peildatum als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder c van de wet BIG. In eisers geval is dat de aanvraagdatum van 13 december 2017, zodat de termijn waarbinnen eisers werkzaamheden kunnen meetellen voor de herregistratie de vijf jaar voorafgaand aan deze aanvraagdatum betreft. Verweerder dient deze wettelijk bepaling na te leven
.Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat werkzaamheden die zijn verricht buiten de vijf jaar niet mee kunnen tellen.
6. Dit geldt ook voor de ziekteperiode waarmee in de regelgeving rekening wordt gehouden. Ingevolge artikel 3, eerste lid van het Besluit tellen de werkzaamheden die zijn verricht voorafgaande aan een onderbreking van langer dan 2 jaar, niet mee bij de vaststelling van het aantal gewerkte uren van minimaal 2.080. Ook hier heeft verweerder zich aan te houden. Dat voor andere gevallen, in andere regelingen mogelijk andere normen zijn gesteld, maakt niet dat verweerder de voor eiser toepasselijke wettelijke regeling niet moet toepassen. Voor zover eiser meent dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, is niet gebleken dat eisers situatie als basisarts vergelijkbaar is met regelingen voor specialisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de waarborgen die voor die andere beroepsgroep ten aanzien van het behoud van hun kennis en vaardigheden worden gesteld. Verder is niet gebleken dat de regelgeving wegens strijd met hogere regelgeving buiten toepassing moet worden gelaten. De brief van verweerder van 22 juni 2018 verandert niets aan de regels die hij moet toepassen. Dat in het Beoordelingskader onder paragraaf 7.3 (bijlage 2b voor artsen) de mogelijkheid is geopend werkzaamheden in 2012 mee te tellen wegens de uitgestelde herregistratieplicht voor artsen, leidt er niet toe dat verlenging van de termijn van vijf jaar in eisers geval zou moeten worden toegestaan. Verweerder heeft er in dit kader op gewezen dat het belang van goede gezondheidszorg zwaar weegt en dat mede in het overleg met de beroepsgroep geen verdere versoepeling is doorgevoerd.
7. Nu niet in geschil is dat eiser met toepassing van deze regels niet voor herregistratie in aanmerking komt, is de aanvraag terecht afgewezen. Eisers beroep op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt hem geen soelaas omdat het gaat om een belangenafweging binnen de ruimte die de wet daarvoor laat. Van een dergelijke ruimte is bij bovengenoemde onderwerpen geen sprake.
8. Een dergelijke ruimte zou er wel kunnen zijn als het gaat om de toepassing van het Beoordelingskader, omdat dit beleid is en verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb gehouden is hiervan af te wijken als dat onevenredig nadelig zou uitpakken. Eisers stelling dat werk onder supervisie zou moeten meetellen zou binnen dit beoordelingskader kunnen vallen (bijvoorbeeld binnen de afbakening van het deskundigheidsgebied van arts). Echter, nu eiser ook met de gemaakte uren onder supervisie niet tot het vereiste aantal uren zou komen binnen de geldende termijn, hoeft de rechtbank hierover geen oordeel te geven. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8, tweede lid, sub c van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), artikel 3, eerste lid, en artikel 2 van het Besluit periodieke registratie Wet BIG (Besluit) en artikel 3, eerste lid van de Regeling periodieke registratie Wet BIG (Regeling).
2.Het Beoordelingskader Herregistratie BIG-register algemeen deel en Bijlage 2b Artsen (Beoordelingskader).