ECLI:NL:RBMNE:2019:6196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
C/16/492156 / KG ZA 19-716
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging overeenkomst in kort geding met betrekking tot zwaarwegende grond

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2019, gaat het om een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld tot voortzetting van een overeenkomst van opdracht die op 1 november 2016 is gesloten. De gedaagde heeft deze overeenkomst op 20 juni 2019 opgeschort en op 17 juli 2019 opgezegd, wat volgens de eiseres onterecht was, omdat er geen geldige reden voor opzegging zou zijn. De eiseres stelt dat de opzegging haar in ernstige financiële problemen heeft gebracht.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de gedaagde de overeenkomst mocht opzeggen. De rechter oordeelt dat de bepalingen in de overeenkomst niet van toepassing zijn op de situatie die zich heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter verwijst naar artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een opdrachtgever de overeenkomst altijd kan opzeggen, mits er een zwaarwegende grond is. In dit geval was er een zwaarwegende grond aanwezig, omdat de eiseres feitelijk een voortzetting was van een failliete onderneming, wat de gedaagde bezorgd maakte over mogelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden.

De vordering van de eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.609. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties en de mogelijkheid voor een opdrachtgever om een overeenkomst te beëindigen onder bepaalde omstandigheden.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/492156 / KG ZA 19-716
Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 24 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M. de Boorder,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. E.L.E. van Gisteren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, en mr. R. Bloemink, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • de heer [A] , statutair bestuurder van [eiseres] ,
  • mr. De Boorder voornoemd,
  • de heer [B] , financieel directeur van [gedaagde] ,
  • mr. Van Gisteren voornoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken van partijen ontvangen:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 9;
- productie 10 van [eiseres] ;
- producties 1 tot en met 4 [gedaagde] .
1.2.
Op de zitting van 24 december 2019 hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht aan de hand van pleitnota’s, die onderdeel uitmaken van het procesdossier. Na een schorsing van de zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal betreft de vastlegging van die uitspraak.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 1 november 2016 een overeenkomst van opdracht gesloten. Op grond daarvan heeft [eiseres] voor [gedaagde] auto’s gepoetst in een door [gedaagde] ter beschikking gestelde locatie. Op 20 juni 2019 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgeschort; bij brief van 17 juli 2019 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd.
2.2.
Volgens [eiseres] kon [gedaagde] de overeenkomst niet opzeggen, omdat zij geen geldige reden daarvoor heeft. [eiseres] komt door de opzegging in ernstige financiële problemen. Zij vordert, samengevat, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot voortzetting van de overeenkomst, op straffe van een dwangsom.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die in dit kort geding centraal staat, is of [gedaagde] de overeenkomst mocht opzeggen.
3.2.
In de schriftelijke overeenkomst is bepaald dat in het geval de kwaliteit van het werk niet is wat [gedaagde] daarvan mag verwachten, een schriftelijke waarschuwing zal volgen. Als er drie schriftelijke waarschuwingen zijn uitgegaan, is [gedaagde] gerechtigd op grond daarvan de overeenkomst op te zeggen. [eiseres] verbindt aan deze bepaling de conclusie dat [gedaagde] slechts gerechtigd is tot opzegging als er drie waarschuwingen zijn geweest, en dat is niet gebeurd.
3.3.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in deze redenering. Bedoelde bepaling ziet uitsluitend op een tekortschieten in de uitvoering van de werkzaamheden door [eiseres] . [gedaagde] , echter, heeft een andere opzeggingsgrond aangevoerd, waarover hierna meer. De overeenkomst voorziet dus niet in een regeling voor opzegging in dit geval.
3.4.
Hier is artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarin is bepaald dat een opdrachtgever de overeenkomst altijd kan opzeggen. Daarnaast geldt dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid mee kan brengen dat voor opzegging een zwaarwegende grond is vereist (HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141).
3.5.
Voor zover in dit geval een zwaarwegende grond zou zijn vereist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat die grond aanwezig is. Hierbij is van belang dat [eiseres] niet of onvoldoende heeft weersproken dat [eiseres] feitelijk een directe voortzetting is, op dezelfde locatie, van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). Laatstgenoemde is failliet verklaard. [gedaagde] is vervolgens op grond van artikel 35 Invorderingswet 1990 door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor de afdracht van, in ieder geval, sociale premies en loonheffing, die [bedrijfsnaam] ten onrechte niet heeft betaald. De heer [C] was middellijk bestuurder van [bedrijfsnaam] en ook manager en contactpersoon van [eiseres] . [C] heeft ook de overeenkomst met [gedaagde] namens [eiseres] ondertekend. Daar komt bij dat onbetwist is dat de jaarstukken [eiseres] sinds 2016 niet zijn gedeponeerd bij de kamer van koophandel.
3.6.
Gezien deze gang van zaken is [gedaagde] terecht bevreesd dat de Belastingdienst ook voor schulden van [eiseres] bij haar zal aankloppen. Dat is een zwaarwegende grond voor opzegging. Het enkele feit dat [eiseres] schade lijdt ten gevolge van de opzegging door [gedaagde] , maakt dit niet anders. De vordering zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
3.7.
Omdat [eiseres] ongelijk krijgt, wordt zij in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 629,00
- salaris gemachtigde €
980,00(1 punten x tarief € 980,00)
Totaal € 1.609,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.609.
Waarvan proces-verbaal,