ECLI:NL:RBMNE:2019:6129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
16/659834-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel binnendringen bij iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeerde

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 december 2017 in Lelystad seksueel binnendrong bij een slachtoffer die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan het ten laste gelegde feit. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzittingen van 27 augustus en 10 december 2019. De officier van justitie, mr. M. Kamper, vorderde een gevangenisstraf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent waren en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het geding. De rechtbank kende een bedrag van € 2.074,26 toe aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter mr. H. den Haan was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659834-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 augustus 2019 en 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, alsmede [A] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 15 december 2017 te Lelystad seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster innerlijk tegenstrijdig en inconsistent zijn en daarom als ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven. Subsidiair is aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte. De emoties van aangeefster na het ten laste gelegde kunnen niet als zodanig gelden, aangezien die emoties net zo goed het door verdachte geschetste scenario kunnen ondersteunen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar aanbood om bij hem thuis in Lelystad te blijven slapen. Hij liep met haar mee naar boven en liet haar zien waar zij kon slapen. Dat was de slaapkamer van verdachte en zijn vrouw. Aangeefster is met haar kleren aan op bed gaan liggen en verdachte is de kamer weer uitgegaan. Ze is gelijk in ‘coma’ gestort omdat ze gedronken had. Ze werd wakker toen verdachte bovenop haar lag. Ze voelde dat er seks plaatsvond. Ze voelde een pik in haar vagina, het ging heen en weer. Ze kwam bij bewustzijn en begon tegen te spartelen. Zij heeft hem van haar afgeduwd en is uit bed gesprongen. Ze heeft haar kleren aangetrokken en is het huis uitgerend. Thuis heeft zij de politie gebeld. Het feit vond plaats in de ochtend van 15 december 2017. [2]
Verbalisanten kregen op 15 december 2017 omstreeks 7.00 uur de melding om naar het adres van aangeefster te gaan. Aangeefster was hevig geëmotioneerd en deed snikkend de deur open. Ze was hevig overstuur, bleef snikken en had op een gegeven moment moeite om normaal adem te blijven halen. Ze droeg haar T-shirt binnenstebuiten. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat haar beste vriendin, [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster), haar ’s ochtends (de rechtbank begrijpt: de ochtend van 15 december 2017) om 9.00 of 9.30 uur hysterisch opbelde. Ze was over haar toeren, aan het snikken. [getuige 1] is naar haar toe gegaan en trof haar aan zoals ze haar nog nooit had gezien, trillend, huilen, hysterisch. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met aangeefster seks heeft gehad; hij is met zijn geslachtsdeel in haar vagina geweest. Hij had aan aangeefster gemerkt dat zij veel gedronken had en aangeschoten was. [5]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd lijnrecht tegenover de verklaringen van aangeefster staan. Verdachte heeft verklaard dat hij seks met aangeefster heeft gehad maar dat dit op haar initiatief was, nadat zij bij hem in bed was gekropen, over zijn geslachtsdeel had gewreven en hem naar zich toe had getrokken.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster consistent zijn. Dat aangeefster op kleine onderdelen in eerste instantie anders heeft verklaard dan bij verder doorvragen, maakt haar verklaringen niet ongeloofwaardig. Waar het gaat om het ten laste gelegde heeft zij namelijk gelijkluidend verklaard. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Een bevestiging voor de verklaringen van aangeefster vindt de rechtbank in het feit dat aangeefster direct na het incident naar huis is gereden en meteen de politie heeft gebeld. Ook in de bevindingen van verbalisanten en de verklaring van getuige [getuige 1] , die allen kort na het incident aangeefster hevig geëmotioneerd aantroffen, wordt bevestiging gevonden voor de verklaringen van aangeefster. De hevigheid van de emoties bij aangeefster passen niet in het door verdachte geschetste scenario.
Dat anderzijds de zoon van verdachte, namelijk [getuige 2] , heeft verklaard dat zijn vader eerst naar boven is gegaan, dat aangeefster niet lang daarna volgde en hij zo’n twintig minuten daarna aangeefster hoorde kreunen en vervolgens weg hoorde gaan, doet aan het vorenstaande geen afbreuk. Nog daargelaten dat deze getuige pas op 24 oktober 2018 een verklaring heeft afgelegd en uit de verklaringen van [getuige 2] en verdachte volgt dat er in de tussentijd tussen hen beiden met betrekking tot het ten laste gelegde het nodige is besproken, stemt deze verklaring op belangrijke punten niet overeen met die van verdachte. Essentieel is de vraag wie er als eerste in bed lag en, in het verlengde daarvan, wie er het eerst naar boven ging, aangeefster of verdachte, en juist op dat punt is er door verdachte en [getuige 2] niet gelijkluidend verklaard. Verdachte heeft namelijk bij de politie verklaard dat [getuige 2] boven was toen hij ook naar boven ging en pas op de terechtzitting, toen er naar werd gevraagd, verklaarde hij niet meer te weten of [getuige 2] boven was op het moment dat hij zelf naar boven ging. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat hij zijn vader hoorde zeggen dat aangeefster wel in diens bed kon slapen, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij zijn bed nooit aan een ander aanbiedt. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat [getuige 2] hem naderhand bepaalde dingen heeft verteld, bijvoorbeeld dat aangeefster zou hebben gezegd ‘ga door, ga door’, terwijl [getuige 2] daar zelf niet over heeft verklaard. De rechtbank vindt het door verdachte geschetste scenario vanwege voornoemde inconsistenties niet aannemelijk.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 december 2017 te Lelystad, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aan hem geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen bij het slachtoffer terwijl zij sliep en de avond ervoor veel gedronken had. Verdachte heeft op die manier ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dat het slachtoffer de vriendin van zijn zoon betrof, maakt de situatie des te schrijnender.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 16 juli 2019 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, met name voor huiselijk geweld en rijden onder invloed. Hoewel er geen sprake is van een eerdere veroordeling voor zedendelicten, betreft huiselijk geweld wel een feit dat daaraan grenst nu verdachte kennelijk, binnenskamers, tegen de wil van een ander handelingen pleegt waarbij hij de lichamelijke integriteit van die ander niet respecteert.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 9 december 2019. Daaruit volgt dat zowel bij onderhavige zaak als bij eerdere veroordelingen sprake is geweest van alcoholgebruik en dat verdachte bekend is met de impuls ontremmende gevolgen daarvan. Verdachte heeft een positief beeld over zijn leven geschetst en heeft ontkend dat er problemen zijn. Hij heeft geen hulpvraag voor de reclassering. Omdat verdachte heeft ontkend, het ten laste gelegde in 2017 is gebeurd en verdachte nadien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, zijn er geen bijzondere voorwaarden geïndiceerd.
De straf
De rechtbank overweegt dat artikel 22b lid 1 sub a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een taakstraf niet kan worden opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Hiervan kan volgens lid 3 van artikel 22b worden afgeweken als naast een taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Voornoemd artikel laat de rechtbank dus geen ruimte om de officier van justitie te volgen in haar strafeis. Bovendien doet een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor verkrachting die landelijk voor de straftoemeting zijn opgesteld (LOVS) en die uitgaan van een gevangenisstraf van 24 maanden. Weliswaar betreft het bewezen verklaarde geen verkrachting, maar het raakt hier wel aan nu verdachte tegen de wil van het slachtoffer bij haar seksueel is binnengedrongen. Een oriëntatiepunt voor het bewezen verklaarde strafbare feit ontbreekt, zodat dit oriëntatiepunt vertrekpunt van denken is geweest.
In de strafoplegging is verder rekening gehouden met het gegeven dat het bewezen verklaarde in 2017 heeft plaatsgevonden en dat de zaak eerder had kunnen worden afgedaan. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen.
De ernst van het feit en het strafdoel van vergelding maken de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast is er aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gelet op het alcoholgebruik van verdachte dat een rol heeft gespeeld in zowel het bewezen verklaarde feit als in eerdere veroordelingen. Daarmee wordt beoogd verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Met de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding voor de oplegging van bijzondere voorwaarden.
Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.759,26. Dit bedrag bestaat uit € 459,26 aan materiële schade en € 8.300,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering, namelijk tot een bedrag van € 2.574,26, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaande uit de post ‘eigen bijdrage’ moet worden afgewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair moet de gevorderde materiële schade worden afgewezen omdat die onvoldoende is onderbouwd en kan de gevorderde immateriële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘reiskosten’ ter hoogte van in totaal € 74,26 komt voor vergoeding in aanmerking. De post ‘eigen risico’ is onvoldoende onderbouwd nu uit de bijgevoegde bijlage niet volgt of de afschrijvingen met betrekking tot het eigen risico verband houden met het bewezen verklaarde feit en dit ter terechtzitting ook niet nader is onderbouwd of toegelicht. Indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om dit alsnog te onderbouwen, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank een vergoeding van € 2.000,- voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vergoeding voor immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.074,26 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.074,26, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 37 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.074,26, bestaande uit een vergoeding van € 74,26 voor materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.074,26 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 37 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2019.
Mr. H. den Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Lelystad, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van
zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of het heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 oktober 2018, genummerd 2017377070, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 88. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 15, 16, 17 en 18.
3.Pagina 8.
4.Pagina 30.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 december 2019.