ECLI:NL:RBMNE:2019:6128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
16/221207-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 januari 2019 de aangeefster, [slachtoffer], stelselmatig heeft belaagd door haar herhaaldelijk te bellen, e-mailen en sms'en, en door contact te zoeken met haar familie en vrienden. De verdachte heeft ook posters met een foto van de aangeefster opgehangen in en rondom station Weesp, en heeft haar rouwkaarten gestuurd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, evenals een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die een contactverbod en een locatieverbod inhoudt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn daden erkend, maar de verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van stalking in de zin van het volgen van de aangeefster. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en het ten laste gelegde in zijn geheel bewezen verklaard. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/221207-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats] (Indonesië),
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, alsmede [A] , juridisch medewerker bij Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 januari 2019 te Huizen, Weesp en/of Nederhorst den Berg [slachtoffer] heeft belaagd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd en de overige bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde, met uitzondering van het door verdachte volgen en observeren van aangeefster van en naar haar werk. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte deze beschuldiging ontkent en slechts eenmaal in de omgeving van het werk van aangeefster is geweest, terwijl zij daar niet aanwezig was. Het dossier biedt geen ondersteuning voor het verwijt dat verdachte aangeefster heeft gevolgd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van belaging en heeft bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 27 september 2018 ontving ik diverse berichten van [verdachte] waarin hij vraagt of ik hem kan uitleggen waarom ik terug naar [B] ben gegaan. […] In de avond heeft [verdachte] een voicemailbericht ingesproken waarin hij aangaf dat hij woest was dat ik in de woning was geweest. Op 28 september 2018 stuurde hij mij berichten dat hij de sloten van de woning zou gaan veranderen. […] Nadat ik mijn spullen heb opgehaald, heeft [verdachte] mij meerdere keren gebeld. Ik heb niet opgenomen. Ook heeft hij sms-berichten gestuurd. Hij heeft meerdere keren mijn voicemail ingesproken. Steeds vroeg hij om een verklaring. […] Op 29 september 2018 heeft [verdachte] contact gezocht met mijn vader. Op diverse manieren heeft hij het geprobeerd. Ook met andere personen heeft hij contact gezocht, onder andere met mijn oude werkgever waar ik nog vrienden mee ben. Ook met verschillende familieleden. Ik heb meerdere malen via de mail gevraagd om mijn familie met rust te laten, omdat zij er niets mee te maken hebben. Op 1 oktober 2018 heeft hij mij meerdere malen gemaild. Op 2 oktober 2018 ging hij door met berichten via de sms sturen. Ook stuurde hij mailtjes waarin hij mij een soort deadline gaf om hem antwoord te geven. Ik heb een mail teruggestuurd waarin ik aangaf dat ik de manier waarop hij mij benadert te ver vind gaan. Vanaf dat moment bleef hij mij mailen en probeerde hij mij te bellen. [2] […] Op 4 oktober 2018 is er bij de buren een aangetekend pakketje afgegeven. Dit kwam van [verdachte] . Op 5 oktober 2018 had ik een afspraak met de politie staan. Ik had een mail van hem ontvangen waarin stond dat hij met weemoed aan mij terugdenkt. Op 6 oktober 2018 heeft hij diverse berichten verstuurd die gingen over het aangetekende pakketje. Hij heeft acht e-mailberichten verstuurd die dag. Ook de dagen erna bleef hij maar mailen. Op 9 oktober 2018 bracht [B] mij in de ochtend naar het station Weesp. Toen wij daar aankwamen, zag ik de werkbus van [verdachte] staan. Ik schrok hier erg van. Ik voelde mij op dat moment erg bang, geïntimideerd en bedreigd. […] Hij stopt niet met mailen of bellen. Sinds 7 oktober mailt hij mij niet alleen naar mijn privéadres, maar ook naar mijn werkmail. [3] Ook heeft hij op diverse sites aanvragen gedaan op mijn naam. [4]
[slachtoffer] is op 5 november 2018 als aangeefster nader gehoord door de politie en heeft daar onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Tot op de dag van vandaag is [verdachte] niet gestopt met mij te stalken. Ik blijf mailtjes van hem ontvangen en hij blijft mij bellen. Ook worden er pakketjes naar mijn huisadres gestuurd die ik niet heb besteld. [verdachte] belt mij meerdere keren per dag. Op 22 oktober 2018 zag ik dat hij mij 28 keer heeft geprobeerd te bellen. Op 23 oktober 2018 vijftien keer en op 24 oktober 2018 38 keer. Ook spreekt hij voicemailberichten in. [verdachte] stuurt mij ongeveer 20 á 25 mailtjes per dag. [5] […] [verdachte] valt ook nog steeds mijn familie en vriend lastig. […] Op 2 november 2018 werd ik gebeld door een onbekende man. Ik kwam erachter dat blijkbaar posters in en rond station Weesp hingen. Hierop was een foto van mij afgebeeld met er boven de tekst: “Wie helpt mij?”. Onder de poster stond mijn telefoonnummer. Ik ben direct met mijn vriend [B] naar het station gereden. Wij zagen al direct bij de toegang een poster hangen. Binnen het station hebben wij alleen de poster aangetroffen bij de toegang naar perron 1 en 2. Nadat de politie weg was, heb ik samen met [B] buiten naar posters gezocht en daar hebben wij er nog vier aangetroffen. [6]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 10 oktober 2018 telefonisch contact gehad met de heer [verdachte] . Ik heb hem verteld om geen contact meer te zoeken met [slachtoffer] . Ik hoorde hem zeggen: “Ik ga ermee ophouden”. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 16 oktober 2018 verstuurde [slachtoffer] per aangetekende post de stop-brief aan [verdachte] . Op 19 oktober 2018 accepteerde en tekende [verdachte] voor ontvangst van deze brief. Diezelfde dag heeft [verdachte] geprobeerd om [slachtoffer] te bellen. Op 20 oktober 2018 stuurde [verdachte] via een e-mail aan [slachtoffer] een pdf-bestand van de door haar verzonden stop-brief. Door de tekst van het eerste blad is een rood kruis getekend. Hierbij staat de volgende tekst geschreven: “Blaf maar”. Op het tweede blad is eveneens een rood kruis door de tekst getekend. Hierbij staat de volgende tekst geschreven: “Stom wicht!”. Op het derde en laatste blad is eveneens een rood kruis door de tekst getekend. Hierbij staat de volgende tekst geschreven: “Je bent gestoord!”. [8]
[slachtoffer] is op 20 november 2018 als aangeefster nader gehoord door de politie en heeft daar onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven: [9]
Op de dag dat [verdachte] vrij kwam, is er een rouwkaart op ons woonadres bezorgd. Het is dezelfde stijl als de eerste rouwkaart. Op de voorkant is weer het schilderij wat mijn oma heeft gemaakt te zien. Hieronder staat de tekst: “Met oprechte deelneming”. In de binnenkant is een foto van mij te zien met daaronder de tekst: “Het was een genot om haar te leren kennen. Liefs, alle dierbaren”. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 december 2019 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 januari 2019 in Huizen, Weesp en Nederhorst den Berg [slachtoffer] heb belaagd door haar: veel te bellen, een grote hoeveelheid e-mailberichten, voicemailberichten en sms-berichten te sturen, haar familie, vrienden en werkgever te benaderen, bestellingen op haar naam te plaatsen en informatieverzoeken in te dienen, posters met daarop haar foto en telefoonnummer te laten maken en op te hangen rondom station Weesp, een rouwkaart met daarop de afbeelding van [slachtoffer] te maken en naar haar op te sturen en na een telefoongesprek met de politie een document met afspraken te hebben voorzien van rode kruizen en intimiderende teksten en dat vervolgens naar haar op te sturen. Ook heb ik haar een keer opgewacht op het station in Weesp om haar om een antwoord te vragen en heb ik haar een foto gestuurd van het gebouw waar zij werkt om te laten weten dat ik daar in de buurt ben geweest. [11]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bekend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, en de raadsman heeft zich voor een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft echter aangevoerd dat geen sprake is geweest van het volgen en/of observeren van [slachtoffer] op weg van en naar haar werk (gedachtestreepje 5 van de tenlastelegging), nu verdachte slechts een foto heeft gestuurd van het gebouw waar aangeefster werkzaam is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft op 16 oktober 2018 een door hem gemaakte foto van de werklocatie van [slachtoffer] aan haar toegezonden. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij deze foto naar [slachtoffer] heeft gestuurd om haar te laten weten dat hij daar was geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee de schijn bij [slachtoffer] heeft gewekt dat hij haar volgde en observeerde bij haar werk, te meer nu deze handeling in onderling verband en samenhang moet worden bezien met de overige handelingen die verdachte heeft verricht, waaronder het opwachten van [slachtoffer] bij station Weesp toen zij naar haar werk ging.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde in zijn geheel bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 27 september 2018 tot en met 31 januari 2019 te Huizen en Weesp en Nederhorst den Berg, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] vele malen te bellen en
- die [slachtoffer] een grote hoeveelheid e-mailberichten, voicemailberichten en sms-berichten te sturen en
- de werkgever, familieleden en vrienden van die [slachtoffer] te benaderen en
- namens die [slachtoffer] bestellingen te plaatsen en informatieverzoeken in te dienen bij diverse bedrijven en
- die [slachtoffer] te volgen en te observeren op weg van en naar haar werk, althans door middel van berichten de schijn te wekken dat hij dat deed en
- posters met daarop de foto en het telefoonnummer van die [slachtoffer] te (laten) laten maken en op te hangen in en rondom station Weesp en
- (een) rouwkaart(en) met daarop de afbeelding van die [slachtoffer] te maken en/of haar die toe te sturen (per e-mail) en
- na een zogenaamd stopgesprek met de politie het document met de gemaakte afspraken te voorzien van rode kruizen en intimiderende teksten en dat document naar die [slachtoffer] te sturen; met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
belaging

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van zestien dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
- contactverbod met [slachtoffer] ;
- locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer] en het [hotel] , zijnde het werkadres van [slachtoffer] ;
- meewerken aan de juridische afwikkeling van het gezamenlijke huurcontract.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de proceshouding van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, en te volstaan met onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf. Het contact- en locatieverbod is niet langer noodzakelijk, nu vanaf december 2018 geen contact meer is geweest met [slachtoffer] .
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn toenmalige vriendin. Omdat verdachte naar eigen zeggen geen uitleg heeft gekregen over de reden waarom de relatie abrupt is geëindigd, heeft hij haar – tegen haar uitdrukkelijke wens in – vele malen gebeld, gemaild en tekstberichten gestuurd en heeft hij aangeefsters werkgever, vrienden en familieleden benaderd. Toen dit geen soelaas bood, hebben de handelingen van verdachte een andere wending genomen. Verdachte heeft onder meer posters op het station in Weesp opgehangen met daarop een foto van het gezicht van aangeefster en telefoonnummer met de tekst: “Wie helpt mij?”. Ook heeft verdachte, terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep, aangeefster rouwkaarten toegezonden met haar overlijdensbericht. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en het schadeonderbouwingsformulier is gebleken dat de belaging bij aangeefster gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg heeft gebracht en zij nog steeds angstig is dat verdachte opnieuw in contact met haar zal treden. Dat de gevolgen van zijn handelen ingrijpend en verstrekkend zijn, moet ook voor verdachte voorzienbaar zijn geweest. Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen gevoelens en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen die dit soort feiten voor aangeefster zouden kunnen hebben. Dit alles neemt de rechtbank verdachte dan ook bijzonder kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia onderzoek van het NIFP van 8 augustus 2019, opgesteld door drs. W. Groen, GZ-psycholoog. De deskundige rapporteert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, zijnde een aanpassingsstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en handelingen. Toen aangeefster hem verliet, zorgde dit voor veel stress bij verdachte. Vanuit zijn kwetsbare persoonlijkheidsstructuur met narcistisch-afhankelijke trekken, is hij verhoogd kwetsbaar voor psychische ontregelingen bij het ontbreken van voldoende externe bronnen van aandacht en bevestiging. Met het plotseling wegvallen van de relatie met aangeefster, ontbrak het hem hieraan en liepen de spanningen op. Er was sprake van een verdrietige stemming en gevoelens van wanhoop passend bij de aanpassingsstoornis. Verdachte lijkt zijn lijdensdruk te hebben willen verminderen door excessief contact met aangeefster te zoeken om zo duidelijkheid voor zichzelf te creëren en op zoek te gaan naar bevestiging waarbij hij zijn eigen grenzen en die van de ander uit het oog verloor. De deskundige adviseert dan ook bij een bewezenverklaring het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Hoewel de kans op recidive op laag/matig wordt ingeschat, is het belangrijk dat verdachte een behandeling volgt die zich richt op het versterken van zijn eigenwaarde en het minder nodig hebben van bevestiging van een ander. Een ambulant behandeltraject bij De Waag om leren om te gaan met teleurstellingen is afdoende om de problematiek van verdachte verder te behandelen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusie uit de rapportage over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het voortgangsverslag van de Reclassering Nederland van 9 december 2019 en de schriftelijke aanvulling van psychotherapeut A. de Goederen van De Waag van 9 december 2019 blijkt dat verdachte gedurende zijn schorsing heeft deelgenomen aan het geadviseerde behandeltraject bij De Waag. Deze behandeling is naar tevredenheid afgerond, waarbij verdachte zich op een goede wijze heeft ingezet. De psychotherapeut heeft daarop aangevuld dat verdachte inmiddels besef heeft van zijn problemen en inzicht dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij kan de verbroken relatie inmiddels loslaten en is binnen de kritieke fase van zes maanden na het stoppen van de belaging niet gerecidiveerd. Door het slagen van dit traject, is de reclassering van mening dat er geen begeleidingsdoelen resteren en daardoor een nader toezicht niet van toegevoegde waarde is.
Straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging voor de duur van vier maanden. Dat verdachte daarbij posters met een foto van aangeefster op een station heeft opgehangen en haar , terwijl hij in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep, rouwkaarten heeft toegezonden, zijn naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarende factoren die de rechtbank meeneemt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf passend om verdachte ervan te weerhouden in het vervolg – wederom – de fout in te gaan. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie (3) jaar op en beveelt dat verdachte:
- op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken
of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Spanje),
- zich niet mag bevinden in een straal van 100 meter van het woonadres van [slachtoffer] te weten [adres] , [woonplaats] .
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval
door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze hechtenis bedraagt
zes (6) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum
van zes (6) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen
ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Voorts beveelt de rechtbank dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar
is. Gezien de aard en de duur van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Door de officier van justitie is gevorderd dat als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd een verplichting tot het meewerken aan de juridische afwikkeling van de gezamenlijke huurovereenkomst. De rechtbank ziet geen grond voor het opleggen van deze bijzondere voorwaarde, nu de rechtbank niet beschikt over enige informatie met betrekking tot de onderlinge verplichtingen tussen verdachte en aangeefster voortvloeiend uit de voornoemde huurovereenkomst, en de rechtmatigheid van de vordering derhalve niet kan beoordelen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 7.810,88. Dit bedrag bestaat uit € 4.810,88 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat voor de posten ‘reiskosten’ en ‘parkeerkosten’ het gebruikelijke tarief van 19 cent per kilometer dient te gelden in plaats van de gevorderde 28 cent per kilometer. Wat betreft de schadepost ‘parkeerkaarten’ heeft de raadsman aangevoerd dat deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de werkgever de kosten heeft gemaakt en de onderlinge afspraak tussen [slachtoffer] en haar werkgever hieromtrent onvoldoende duidelijk is. Ten aanzien van de slaaptabletten heeft de raadsman gesteld dat deze kosten moeten worden afgewezen, nu [slachtoffer] voor het ten laste gelegde feit al slaaptabletten gebruikte, waardoor het vereiste rechtstreekse verband tussen het ten laste gelegde feit en de schade ontbreekt.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering voor dit onderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vaste jurisprudentie vereist dat sprake moet zijn van psychische schade en hetgeen is aangevoerd in de vordering daartoe onvoldoende is dan wel onjuistheden bevat. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen, omdat in soortgelijke zaken een lager bedrag aan immateriële schade wordt toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade voor wat betreft de schadeposten parkeerkosten, slaaptabletten en eigen risico ter hoogte van in totaal € 462,12 en de gevorderde immateriële schade van € 3.000,- komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten en schade zijn voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband met het gepleegde strafbare feit. Voorts komt de schadepost reiskosten voor vergoeding in aanmerking, maar voor een ander tarief dan is gevorderd, nu in dit geval de Wet tarieven Strafzaken niet van toepassing is. De rechtbank rekent deze vordering om naar 19 eurocent per kilometer, waardoor een bedrag ter hoogte van € 64,98 voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van
€ 3.527,10toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 september 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De vordering van de benadeelde partij is voor het deel dat betrekking heeft op de parkeerkaarten naar het oordeel van de onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan of de werkgever van [slachtoffer] , die de parkeerkaarten heeft betaald, een vordering op [slachtoffer] heeft. Hieromtrent bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid. Indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om dit alsnog te onderbouwen, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het niet toegewezen deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.527,10, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 september 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 46 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier (4) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie (3) jaren;
- beveelt dat verdachte:
- op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken
of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Spanje);
- zich niet mag bevinden in een straal van 100 meter van het woonadres van [slachtoffer] , te weten [adres] , [woonplaats] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 6 dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden (180 dagen);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.527,10, bestaande uit € 527,10 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.527,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 46 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. H. den Haan en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2019.
Mrs. Den Haan en Van Dam zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 31 januari 2019 te Huizen en/of Weesp en/of Nederhorst den Berg, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] vele malen te bellen en/of
- die [slachtoffer] een grote hoeveelheid e-mailberichten, voicemailberichten en sms-berichten te sturen en/of
- de werkgever, familieleden en vrienden van die [slachtoffer] te benaderen en/of
- namens die [slachtoffer] bestellingen te plaatsen en/of informatieverzoeken in te dienen bij diverse bedrijven en/of
- die [slachtoffer] te volgen en/of te observeren op weg van en naar haar werk, althans door middel van berichten de schijn te wekken dat hij dat deed en/of
- posters met daarop de foto en het telefoonnummer van die [slachtoffer] te (laten) laten maken en op te hangen in en rondom station Weesp en/of
- ( een) rouwkaart(en) met daarop de afbeelding van die [slachtoffer] te maken en/of haar die toe te sturen (per e-mail) en/of
- na een zogenaamd stopgesprek met de politie het document met de gemaakte afspraken te voorzien van rode kruizen en intimiderende teksten en dat document naar die [slachtoffer] te sturen; met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 november 2018, genummerd PL0900-2018320752, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 525. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 9.
3.Pagina 10.
4.Pagina 11.
5.Pagina 63.
6.Pagina 64.
7.Pagina 218.
8.Pagina 206.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 november 2018, genummerd PL0900-2018334251, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 74. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Pagina 10.
11.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2019, inhoudelijke de bekennende verklaring van verdachte.