ECLI:NL:RBMNE:2019:6115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
UTR 19/1611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke handhaving van een matrixbord

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die een wegrestaurant exploiteert, en het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht. Eiseres had een matrixbord geplaatst dat in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en verordeningen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet handhavend mocht optreden tegen het matrixbord van eiseres, omdat er sprake was van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres had in 2015 een toezegging gekregen van gedeputeerde Krol dat het matrixbord geplaatst kon worden door de bebouwde kom-grens te verleggen. De rechtbank oordeelde dat deze toezegging aan verweerder kon worden toegerekend en dat eiseres gerechtvaardigd vertrouwen had dat handhaving niet zou plaatsvinden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.N. Baas),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Bellomo en mr. M. Schouten).

Inleiding

1.1
Eiseres exploiteert een [.] -wegrestaurant langs de snelweg [..] . Het gebied ligt vlakbij de [...] en is een zogenaamd streektransferium (‘ streektransferium [....] ’). Bezoekers kunnen vanuit daar het gebied te voet, op de fiets of per kano verkennen en het restaurant bezoeken. Het streektransferium is een initiatief van de gemeente Houten en het Innovatienetwerk. Zij hebben bij de totstandkoming van dit initiatief samengewerkt met eiseres en de gemeente Nieuwegein, die de gronden aan de gemeente Houten verhuurt.
1.2
Begin 2015 hebben deze partijen verschillende keren met elkaar gesproken over het streektransferium . Daarbij is onder meer gesproken over bebording richting de [..] , om zo de zichtbaarheid en herkenbaarheid van het streektransferium te vergroten. Partijen hebben vervolgens de wens uitgesproken om twee matrixborden op grond van de gemeente Nieuwegein te plaatsen: één bord van 2,8 bij 4,5 meter en één bord van 10 meter bij 8 meter. Op die gronden is het bestemmingsplan “Het Klooster 2004, correctieve herziening” van toepassing. De matrixborden zijn in strijd met dat bestemmingsplan.
1.3
Op de gronden waar de borden moesten komen was in 2015 ook de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011 (Lsv) van toepassing. Op grond van artikel 3 van de Lsv was het kort gezegd verboden om borden te plaatsen in het gebied waar de Lsv gold. In artikel 4 stonden de zogenaamde vrijstellingen: concrete gevallen waarin het verbod niet van toepassing was. De matrixborden vielen niet onder de vrijstellingen van artikel 4 van de Lsv.
1.4
Op 15 maart 2015 is er een overleg geweest tussen wethouders van de gemeenten Houten en Nieuwegein, de Enveloppencommissie [....] en gedeputeerde van de provincie Utrecht B. Krol. De heer Krol had toen onder meer de portefeuille natuur en landelijk gebied. Namens eiseres was de heer [A] aanwezig. Tijdens dit overleg is bekeken of de gewenste matrixborden ondanks het verbod uit artikel 3 van de Lsv toch geplaatst konden worden. Uitkomst van dit overleg was dat de meest eenvoudige wijze was om de bebouwde kom-grens zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 (de WVW 1994) te verleggen. De betrokken partijen gingen er van uit dat als de gronden waar men de matrixborden wilde plaatsen binnen de bebouwde kom-grens van de gemeente Nieuwegein zouden vallen, de Lsv en dus het verbod om daar borden te plaatsen niet meer van toepassing zou zijn.
1.5
Op 27 maart 2015 heeft eiseres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein (het college van b&w) een omgevingsvergunning gevraagd voor het bouwen van de twee matrixborden (‘reclamezuilen’) in strijd met het bestemmingsplan. Op 3 juli 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein (het college van b&w) deze omgevingsvergunningen aan eiseres verleend. De omgevingsvergunning is verleend onder de voorwaarde dat de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein positief zou besluiten op het voornemen tot aanpassing van de bebouwde kom grens. Als de gemeenteraad negatief zou beslissen, zou de omgevingsvergunning worden ingetrokken. Eind september 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorstel om de bebouwde kom-grens aan te passen.
1.6
Begin mei 2016 heeft eiseres eerst een matrixbord geplaatst van 2,8 bij 4,5 meter. Het bord is in totaal 10 meter hoog en staat parallel aan de [..] ter hoogte van de [straatnaam] in Nieuwegein.
1.7
Op 18 mei 2016 heeft de toezichthouder van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) geconstateerd dat het matrixbord is geplaatst. In een brief van 1 juli 2016 heeft de RUD aan eiseres laten weten dat de gemeente Nieuwegein er ten onrechte van uit is gegaan dat de Lsv niet geldt binnen de bebouwde kom-grens van de WVW 1994. De Lsv geldt namelijk alleen niet binnen de grenzen van de bebouwde kom van de Wegenwet (WW). De Lsv is nog steeds van toepassing op de plek waar het matrixbord staat en het matrixbord is daar niet toegestaan. De RUD heeft verder laten weten dat eiseres tot 31 augustus 2016 de gelegenheid heeft om op bestuurlijk niveau overleg te voeren en dat na afloop van die termijn tot handhaving zal worden overgegaan. Dit is voor eiseres aanleiding geweest om af te zien van het plaatsen van een tweede matrixbord.
Vervolgens is er verschillende keren overleg geweest tussen eiseres en de betrokken overheden om tot een oplossing te kunnen komen en is de termijn voor handhaving verschillende keren verlengd. Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.
1.8
Op 1 januari 2017 is de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 (de Verordening) in werking getreden. In de Verordening staat in artikel 5.2.1 een zelfde soort verbod voor borden als in de Lsv. Ook staan er vrijstellingen van dat verbod in artikel 5.2.2 en 5.2.3 van de Verordening. Het matrixbord voldoet niet aan die vrijstellingen.
1.9
Op 2 augustus 2018 heeft de RUD een brief gestuurd aan eiseres waarin staat dat tijdens een controle op 10 juli 2018 is geconstateerd dat het matrixbord nog niet is verwijderd. De RUD schrijft dat hij daarom van plan is om namens verweerder een last onder dwangsom aan eiseres op te leggen. Op 17 augustus 2018 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Daarin staat kort gezegd dat zij het niet eens is met het voornemen van de RUD.
1.1
Met het besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft de RUD eiseres gelast om het matrixbord in zijn geheel te verwijderen en verwijderd te houden. Als eiseres niet aan deze last voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 10.000,- per keer dat de overtreding wordt geconstateerd na 15 september 2018 en met een maximum van € 40.000,-. De RUD heeft dit besluit namens verweerder genomen.
1.11
Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.12
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ook heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep van eiseres. Dat betekent dat eiseres tot die tijd geen dwangsommen verbeurt.
1.13
De zaak is behandeld op de zitting van 6 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en door mr. [C] van de RUD.

Het geschil en standpunten van partijen

2.1
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder handhavend mocht optreden tegen het matrixbord van eiseres.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het matrixbord in
strijd is met artikel 5.2.1 van de Verordening, omdat het matrixbord groter is dan op grond van dat artikel is toegestaan. Er is sprake van een overtreding en daar moet verweerder in beginsel handhavend tegen optreden. Volgens verweerder zijn er geen omstandigheden die maken dat hij in dit geval van handhavend optreden moet afzien.
2.3
Eiseres vindt dat verweerder niet handhavend mag optreden. Eiseres is het er mee eens dat het matrixbord groter is dan artikel 5.2.1. van de Verordening toestaat. Ook staat niet ter discussie dat de vrijstellingen uit artikel 5.2.2 en 5.2.3 van de Verordening niet van toepassing zijn. Maar volgens eiseres is er toch geen sprake van een overtreding. Zij geeft daarvoor twee redenen. De eerste reden is dat de verbodsbepaling van artikel 5.2.1 van de Verordening onverbindend is. Het verbod uit de Verordening geldt dan niet voor eiseres. De tweede reden is dat het matrixbord legaal is, omdat met het verlenen van de omgevingsvergunning door het college van b&w ook de vereiste ontheffing is verleend. Als wel sprake zou zijn van een overtreding, dan geldt dat verweerder heeft toegezegd dat het matrixbord na het aanpassen van de bebouwde kom-grens niet in strijd zou zijn met de toen geldende Lsv. Die toezegging moet verweerder volgens eiseres nakomen (het vertrouwensbeginsel).
Als laatste voert eiseres aan dat verweerder niet mag handhaven, omdat er concreet zicht op legalisatie bestaat en handhaving in dit geval onevenredig is.

Overtreding

3.1
De rechtbank zal eerst beoordelen of eiseres artikel 5.2.1 van de Verordening heeft overtreden. Dat is namelijk de grondslag voor het handhavend optreden van verweerder. Om dat te kunnen beoordelen moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
(i) Is artikel 5.2.1 van de Verordening onverbindend?
(ii) Is het matrixbord legaal door de omgevingsvergunning die b&w heeft verleend?
3.2
Als het antwoord op alle twee de vragen ‘nee’ is, dan is sprake van een overtreding. De rechtbank moet dan beoordelen of eiseres zich met succes op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. Als dat niet zo is komt de vraag aan de orde of verweerder in dit geval had moeten afzien van handhaving, omdat er concreet zicht op legalisatie bestaat of omdat handhaven in dit geval onevenredig is.
(i) Is artikel 5.2.1 van de Verordening onverbindend?
3.3
De rechtbank stelt voorop dat artikel 5.2.1 van de Verordening een algemeen verbindend voorschrift is. De rechtbank kan zo’n algemeen verbindend voorschrift onverbindend verklaren, als het in strijd is met hogere regelgeving (zoals de Wro en de Wabo). Dat kan, kort gezegd, het geval zijn als het algemeen verbindende voorschrift en de hogere regelgeving hetzelfde onderwerp regelen.
3.4
Volgens eiseres is daar om meerdere reden sprake van. Eiseres betoogt dat de Verordening de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op een onaanvaardbare manier doorkruist, omdat de motieven van de Verordening enerzijds en de Wro en de Wabo anderzijds elkaar volledig overlappen. Eiseres verwijst ter onderbouwing hiervan naar de noot bij een uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2015 over de Lsv [1] . Volgens eiseres doorkruist de Verordening de Wro en de Wabo ook op een onaanvaardbare manier omdat de Verordening niet voorziet in een ontheffingsmogelijkheid en zo geen enkele afweging meer mogelijk is van andere belangen, waaronder ruimtelijke belangen en de belangen van betrokken eigenaars. Dat laatste maakt volgens eiseres ook dat artikel 5.2.1 van de Verordening in strijd is met de bescherming van het eigendomsrecht uit artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
3.5
De rechtbank is het niet met eiseres eens dat artikel 5.2.1 van de Verordening onverbindend is. Daarvoor geeft de rechtbank de volgende twee redenen. In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat de Verordening enerzijds en de Wro en de Wabo anderzijds deels verschillende motieven hebben. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de Verordening, net als de hiervoor geldende Lsv, als doel heeft om de landschaps-, natuur-, cultuurhistorische- en archeologische waarden in het gebied te beschermen. De verbodsbepaling uit artikel 5.2.1 van de Verordening is ingegeven door dit motief. De Wro en de Wabo daarentegen zien op het reguleren van het gebruik van de ruimte, waarbij in het kader van een goede ruimtelijke ordening vanuit verschillende ruimtelijke motieven een belangenafweging dient te worden gemaakt om te bepalen wat in een bepaald gebied wenselijk en aanvaardbaar is. Dit is dus een veel breder onderwerp dan uitsluitend bescherming van de kwaliteit van het landschap. De Verordening bevat in zoverre geen regeling ten aanzien van een onderwerp waarin door de Wro en de Wabo is voorzien. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 18 mei 2016 [2] .
3.6
In de tweede plaats geldt dat de Verordening is voortgekomen uit de autonome verordende bevoegdheid, op grond waarvan Provinciale Staten zelf toetsingskaders kunnen vaststellen en kunnen bepalen voor welke activiteiten al dan niet een vergunning of ontheffing wordt verleend. De Wabo en de Wro laten die autonome verordeningsbevoegdheid onverlet. [3] De keuze van de provinciale wetgever om geen ontheffingsmogelijkheid voor het verbod van artikel 5.2.1 van de Verordening op te nemen, maakt de Verordening niet onverbindend. Daartoe is van belang dat de Verordening voorziet in een systeem van algemene en specifieke vrijstellingen van het verbod op artikel 5.2.1, zodat geen sprake is van een absoluut verbod.
3.7
Over artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Dit artikel brengt kort gezegd mee dat beoordeeld moet worden of een bepaalde inperking van het eigendomsrecht op grond van publiekrechtelijke regels in een concreet geval geoorloofd is. Daarvoor moet in een concreet geval een belangenafweging worden gemaakt tussen het publieke belang dat is gediend met het verbod en de belangen van eiseres die worden geschonden door (handhaving van) dat verbod. Voor zover het verbod van artikel 5.2.1 van de Verordening al een inperking van het eigendomsrecht van eiseres zou inhouden, kan dit dus niet leiden tot de door eiseres gewenste onverbindendheid van de Verordening. De beroepsgrond slaagt niet.
(ii) Is het matrixbord legaal door de omgevingsvergunning die b&w heeft verleend?
3.8
Zoals gezegd heeft eiseres op 27 maart 2015 een omgevingsvergunning gevraagd voor het bouwen van twee matrixborden en heeft het college van b&w deze vergunningen op 3 juli 2015 aan eiseres verleend. Op dat moment gold nog de Lsv. Artikel 6 van de Lsv voorzag in een mogelijkheid voor verweerder om bepaalde borden van een bepaalde afmeting die in strijd waren met het verbod uit artikel 3 van de Lsv toch toe te staan.
3.9
Volgens eiseres heeft het college met het afgeven van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook automatisch een ontheffing verleend op grond van artikel 6 van de Lsv. Voor zover het college geen beslissing heeft genomen op het verzoek om ontheffing is de ontheffing van rechtswege verleend [4] , aldus eiseres. Eiseres wijst daarbij op artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h van de Wabo. In dat artikel staat, kort gezegd, dat als een provinciale verordening een vergunning of ontheffing vereist voor het voeren van handelsreclame op of aan een onroerende zaak (bijvoorbeeld een matrixbord), voor deze activiteit een omgevingsvergunning is vereist. Het college is dan bevoegd om die omgevingsvergunning te verlenen. [5]
3.1
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres dan ook zo dat het college met de omgevingsvergunningen van 3 juli 2015 ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h van de Wabo heeft verleend en dat er daardoor geen strijd meer is met het verbod uit artikel 3 van de Lsv (en dus ook niet met het verbod uit artikel 5.2.1 van de Verordening).
3.11
De rechtbank volgt dit betoog niet. Als het college al een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h van de Wabo zou hebben verleend is dit een omgevingsvergunning voor het voeren van handelsreclame, terwijl daar op grond van een provinciale regeling een vergunning of ontheffing voor is vereist. Artikel 3 van de Lsv en artikel 5.2.1 van de Verordening bepalen echter niet dat het verboden is om handelsreclame te voeren, maar houden in dat het verboden is om (onder meer) borden te
plaatsen. De beroepsgrond slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

4.1
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres zich met succes op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. In de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de ABRvS het stappenplan uiteen gezet dat moet worden gevolgd bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het gaat om de volgende drie vragen:
1. Is er sprake van een toezegging?
2. Kan deze toezegging aan verweerder worden toegerekend?
3. Moet het gerechtvaardigd gewekt vertrouwen worden gehonoreerd?
Stap 1 en 2: is sprake van een toezegging die aan verweerder kan worden toegerekend?
4.2
De ABRvS heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 geoordeeld dat sprake is van een toezegging als uitlatingen of gedragingen van een ambtenaar redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Dat is hier het geval geweest. Tussen partijen staat niet ter discussie dat gedeputeerde Krol op 15 maart 2015 heeft gezegd dat de Lsv kon worden omzeild door de bebouwde kom-grens op grond van de WVW 1994 te verleggen. Daarmee heeft Krol redelijkerwijs de indruk gewekt dat verweerder na het verleggen van de bebouwde kom-grens niet meer handhavend op zou kunnen treden tegen het matrixbord op grond van de Lsv. De rechtbank is het niet eens met verweerder dat eiseres dit nog bij hem had moeten controleren. Op de zitting heeft eiseres onweersproken naar voren gebracht dat het doel van het overleg op 15 maart 2015 juist was om te bekijken op welke manier de matrixborden gerealiseerd konden worden zonder strijd met de Lsv. Krol, gedeputeerde met de portefeuille ‘natuur en landelijk gebied’, heeft toen als oplossing aangedragen om de bebouwde kom-grens te verleggen. Niet valt in te zien waarom eiseres had moeten twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van Krol, zeker niet nu ook het college van b&w er van uit ging dat op deze manier de matrixborden gebouwd konden worden zonder dat dit in strijd zou zijn met de Lsv. Verweerder heeft op de zitting nog naar voren gebracht dat het college van b&w er ten onrechte van uit is gegaan dat de mededelingen van Krol juist waren, maar zelfs als dat zo zou zijn is dat niet iets dat eiseres kan worden verweten. Eiseres heeft dan ook op goede gronden mogen aannemen dat na het verleggen van de bebouwde kom-grens er geen strijd meer zou zijn met de Lsv. Er is sprake van een toezegging.
4.3
Volgens verweerder kan die toezegging niet aan hem worden toegerekend, omdat Krol niet bevoegd was om die toezegging namens verweerder te doen. Verweerder wijst er in dat verband op dat alleen het onderdeel vergunningverlening tot de portefeuille van Krol behoorde en niet het onderdeel handhaving, en dat Krol tijdens het overleg van 15 maart 2015 geen ambtelijke ondersteuning had. De rechtbank is het op dit punt niet met verweerder eens. Eiseres heeft de toezegging van Krol als portefeuillehouder ‘natuur en landelijk gebied’ redelijkerwijs mogen opvatten als een toezegging die hij heeft gedaan namens verweerder. De toezegging lag immers op het terrein van die portefeuille. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres er van op de hoogte was of er van op de hoogte had moeten zijn dat Krol formeel gezien alleen over vergunningverlening ging, bijvoorbeeld omdat iemand eiseres daar op heeft gewezen. Daar komt nog eens bij dat niet valt in te zien waarom Krol, die dus over de vergunningverlening ging, niet iets zou kunnen zeggen over het toepassingsbereik van de Lsv. Dat Krol geen ambtelijke ondersteuning had tijdens het overleg op 15 maart 2015 maakt dat niet anders. Dit is niet een omstandigheid die zo duidelijk op een bevoegdheidsgebrek wijst dat het voor eiseres op eenvoudige wijze kenbaar was dat Krol onbevoegd was (voor zover dat al zo zou zijn). De toezegging van Krol moet onder deze omstandigheden worden toegerekend aan verweerder. Bij eiseres is dan ook het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat met het verleggen van de bebouwde kom-grens het matrixbord niet meer in strijd zou zijn met de Lsv en dus ook niet met de Verordening, de opvolger van de Lsv. Eiseres mocht er op vertrouwen dat niet handhavend zou worden opgetreden.
Stap 3: moet het gerechtvaardigd gewekte vertrouwen worden gehonoreerd?
4.4
In de uitspraak van 29 mei 2019 herhaalt de ABRvS de vaste rechtspraak dat gerechtvaardigd gewekt vertrouwen niet altijd gehonoreerd moet worden. Dat is alleen het geval als bij afweging van alle betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie het vertrouwen gerechtvaardigd is gewekt zwaar weegt, er geen zwaarder wegende belangen zijn die in de weg staan aan het honoreren van dat gerechtvaardigd gewekte vertrouwen. Zwaarder wegende belangen kunnen bijvoorbeeld zijn strijd met de wet, het algemeen belang en belangen van derden.
4.5
De rechtbank vindt dat er in dit geval niet dat soort zwaarder wegende belangen zijn. Eiseres heeft op de zitting duidelijk toegelicht dat zij een zwaarwegend belang heeft bij behoud van het matrixbord. Zij heeft het bord nodig om zichtbaar te zijn voor mogelijke bezoekers. Eiseres is al sinds 2007 bezig met dit project en nu pas kan zij de kosten dekken en draait zij geen verlies. Een matrixbord langs de snelweg is voor haar essentieel om bezoekers te trekken en het hoofd boven water te kunnen houden. Het is niet gesteld of gebleken dat er klachten zijn van derden over het matrixbord. Het matrixbord is weliswaar in strijd met de Verordening, maar het is niet gebleken dat de inbreuk op de natuur-, cultuur- en landschapswaarden die de Verordening beoogt te beschermen zodanig is, dat dit zwaarder moet wegen dan de belangen van eiseres. Het restaurant van eiseres en dus ook het matrixbord liggen aan de rand van de zogenaamde rode contour, die het toepassingsgebied van de Verordening aangeeft. De snelweg naast het matrixbord valt net buiten de rode contour. Op foto’s die in het dossier zitten is te zien dat aan de andere kant van de snelweg onder meer een bedrijventerrein ligt en verschillende windmolens staan. Ook zit er vlakbij het restaurant van eiseres, binnen de rode contour, een tankstation met een reclamemast die groter is dan de Verordening toestaat. De rechtbank Midden-Nederland heeft ten aanzien van die reclamemast op 18 september 2015 beslist dat verweerder daar niet handhavend tegen mocht optreden. [6] Gelet op alle aanwezige bebouwing in de omgeving valt niet in te zien dat de impact van het matrixbord op de omgeving zo groot is dat de zwaarwegende belangen van eiseres daarvoor zouden moeten wijken. Verweerder heeft op de zitting nog toegelicht dat er een risico is op precedentwerking, maar hij heeft niet duidelijk toegelicht waar dat gevaar voor precedentwerking hem dan in zit. Het is niet gesteld of gebleken dat er binnen het toepassingsbereik van de Verordening ondernemers zijn die in dezelfde situatie zitten als eiseres en waar verweerder dan niet meer handhavend tegen op zou kunnen treden.

Conclusie

5. Het bij eiseres gerechtvaardigd gewekte vertrouwen moet dus gehonoreerd worden en verweerder had in redelijkheid van handhaving moeten afzien.
Omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en vast staat dat verweerder niet handhavend mag optreden tegen het matrixbord, zal de rechtbank de andere gronden die eiseres heeft aangevoerd niet meer bespreken.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit, dus het besluit om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen, te herroepen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.AB 2015, 435.
3.ABRvS 1 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3556.
4.Artikel 3.9, derde lid, van de Wabo en artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.
5.Zie artikel 2.4, eerste lid en artikel 2.18 van de Wabo.