ECLI:NL:RBMNE:2019:6114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/16/492407 / KG ZA 19-733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil na veroordeling tot betaling huurachterstand met betrekking tot een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een executiegeschil na een eerdere veroordeling tot betaling van huurachterstand. De eiser, handelende onder de naam van zijn fietsenwinkel, heeft een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte met bovenwoning. De gedaagde heeft de huurovereenkomst ontbonden wegens een huurachterstand van € 16.000,00 en heeft beslag gelegd op de bankrekeningen van de eiser. De eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin de huurverhoging werd bevestigd. In het kort geding vordert de eiser de opheffing van de gelegde beslagen en een verbod op verdere executie van het vonnis van de kantonrechter totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist op het hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser geen spoedeisend belang heeft en dat er geen sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen door de gedaagde. De vorderingen van de eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/492407 / KG ZA 19-733
Vonnis in kort geding van 18 december 2019
in de zaak van
[eiser] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. I.P.M. Boelens te Zeist,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente De Bilt,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. van Rooij te Zeist.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 17 producties
  • de 7 producties, ingediend namens [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] bestaat sinds 1 augustus 2014 een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte met bovenwoning aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het gehuurde). In de schriftelijke huurovereenkomst, die op 11 juni 2014 is gesloten, is een huurprijs van
€ 4.000,00 per maand afgesproken. [eiser] exploiteert een fietsenwinkel in het gehuurde.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] op 31 juli 2018 gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd de huurovereenkomst vanwege een huurachterstand van € 16.000,00 te ontbinden en [eiser] te veroordelen het gehuurde te ontruimen en te veroordelen tot betaling van
€ 17.134,24. [gedaagde] heeft daarbij gesteld dat [eiser] vanaf 1 augustus 2016 een huurprijs van € 4.750,00 per maand is verschuldigd. [eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat er een afspraak is gemaakt om de huurprijs te verhogen.
2.3.
De kantonrechter heeft [gedaagde] bij tussenvonnis van 6 maart 2019 opdracht gegeven te bewijzen dat de huur per 1 augustus 2016 zou worden verhoogd naar € 4.750,00. Op 13 juni 2019 heeft op voorstel van [gedaagde] een getuigenverhoor plaatsgevonden.
2.4.
Bij vonnis van 18 september 2019 heeft de kantonrechter geconcludeerd dat partijen zijn overeengekomen dat de huur met ingang van 1 augustus 2016 zou worden verhoogd van € 4.000,00 naar € 4.750,00. De kantonrechter heeft [eiser] vervolgens veroordeeld om aan [gedaagde] binnen één maand € 16.000,00 aan huurachterstand berekend tot en met juli 2018 te betalen en veroordeeld tot betaling van € 4.750,00 per maand dat [eiser] het gehuurde na 1 augustus 2018 in gebruik zal houden, verminderd met de bedragen die [eiser] al als huur heeft betaald. Voor het geval [eiser] niet voldoet aan deze veroordelingen binnen één maand na betekening van het vonnis, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld de onroerende zaak aan de [adres] in [vestigingsplaats] te ontruimen. Daarnaast heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
[gedaagde] heeft het vonnis op 4 oktober 2019 aan [eiser] laten betekenen. Daarbij is [eiser] gesommeerd binnen één maand na 4 oktober 2019 € 39.841,00 te betalen en om binnen drie maanden na 4 oktober 2019 de onroerende zaak aan het adres [adres] in [vestigingsplaats] te ontruimen.
2.6.
Op 21 november 2019 is op verzoek van [gedaagde] ten laste van [eiser] beslag gelegd op bankrekeningen bij de ABN Amrobank N.V. en de Volksbank N.V. en executoriaal beslag gelegd op de roerende zaken in de winkel van het gehuurde.
2.7.
Op 26 november 2019 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de opheffing van alle gelegde beslagen, waaronder met name het beslag op alle roerende zaken die tijdens het op 21 november 2019 gelegde executoriale beslag aanwezig waren in de winkel aan het adres [adres] in [vestigingsplaats] . [eiser] vordert ook [gedaagde] te verbieden over te gaan tot verdere executie van het vonnis van de kantonrechter van 18 september 2019, waaronder met name de ontruiming van de bedrijfsruimte aan de [adres] in [vestigingsplaats] , totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden definitief heeft beslist op het door hem tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep.
3.2.
[eiser] stelt dat sprake is van misbruik van recht. Het te executeren vonnis berust op feitelijke en/of juridische misslag(en) en de afwikkeling van de beslagen en de aangezegde ontruiming zullen hem in een noodsituatie brengen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarover verder hierna.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft [eiser] daarbij een spoedeisend belang.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarnaast kan opschorting van de executie worden bevolen indien er sprake is van andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan de executant geen gebruik mag maken van zijn recht tot tenuitvoerlegging.
feitelijke of juridische misslag
4.3.
[eiser] voert in de eerste plaats aan dat sprake is van juridische of feitelijke misslagen. Van een juridische of feitelijke kennelijke misslag is echter slechts sprake als deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is.
De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de stellingen van [eiser] op dit punt.
4.4.
[eiser] stelt onder andere dat de kantonrechter het vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij verweer heeft gevoerd tegen de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van 18 september 2019 reeds daarom geen juridische misslag.
4.5.
Volgens [eiser] heeft de kantonrechter over het hoofd gezien dat sprake is van een huurovereenkomst van bedrijfsruimte waarvan de essentiële elementen geregeld worden door dwingendrechtelijke bepalingen. De kantonrechter had de vordering van [gedaagde] volgens [eiser] op basis van een nieuwe overeenkomst met aanpassing van de huurprijs moeten afwijzen zonder bewijsopdracht.
4.6.
Uit rechtsoverweging 2.7 van het vonnis blijkt dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurverhoging is gebaseerd op een nadere afspraak tussen partijen en niet op de huurovereenkomst van 2014 of de wettelijke regeling. Hieruit blijkt dat de kantonrechter heeft betrokken dat er een wettelijke regeling is. De beslissing in het tussenvonnis van 6 maart 2019 om [gedaagde] een bewijsopdracht te geven en het oordeel van de kantonrechter over de toepasselijkheid van de wettelijke regeling op de huurverhoging kunnen in de procedure bij de hoger beroepsrechter aan de orde gesteld worden, maar zijn geen duidelijke juridische misslag.
4.7.
[eiser] stelt verder dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [gedaagde] is geslaagd in het bewijzen van de huurverhoging.
4.8.
De kantonrechter heeft in rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 van zijn vonnis uiteengezet dat [gedaagde] voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde huurverhoging en dat [eiser] onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd. De kantonrechter heeft hierbij de betalingen door [eiser] , de berichten tussen partijen via WhatsApp en de getuigenverklaringen betrokken. De beoordeling van de kantonrechter van bewijs is een inhoudelijk oordeel, dat in de procedure bij de hoger beroepsrechter aan de orde gesteld kan worden. Dat [eiser] meent dat deze beoordeling ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen, vormt geen juridische misslag.
4.9.
[eiser] heeft verder gesteld dat de kantonrechter in zijn vonnis ten onrechte heeft overwogen dat hij niet betwist zou hebben dat de huurachterstand tot en met juli 2018
€ 16.000,00 is, uitgaande van een huurprijs van € 4.750,00.
4.10.
Uit de huurspecificatie bij de dagvaarding van [gedaagde] blijkt dat de huurachterstand tot en met juli 2018 € 16.000,00 bedraagt. De beslissing in het vonnis van de kantonrechter om wettelijke rente over € 11.500,00 toe te wijzen vanaf 31 juli 2018, die volgens [eiser] onbegrijpelijk is, komt overeen met het bedrag waarover [gedaagde] in zijn dagvaarding wettelijke rente had gevorderd. Uit hetgeen [eiser] heeft gesteld over de hoogte van de huurachterstand van € 16.000,00 blijkt daarom niet dat het vonnis op dit punt een misslag bevat.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiser] gestelde misslagen geen van alle misslagen zijn zoals hierboven bedoeld is. Ook overigens is niet gebleken dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de beslagen te leggen.
Noodtoestand
4.12.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat hij door het beslag op de roerende zaken in zijn winkel en door de bankbeslagen in een noodsituatie komt omdat hij daardoor geen omzet meer kan draaien en tijdens het hoger beroep geen bankgarantie kan verstrekken. Dat [eiser] door executie van het vonnis en de (bank)beslagen, zijn bedrijf niet meer kan uitoefenen en moeite zal hebben een bankgarantie te verstrekken, was in de procedure bij de kantonrechter al te voorzien. De door [eiser] genoemde (verwachte) gevolgen van de executie vormen in zoverre niet een noodtoestand die het gevolg is van feiten die pas na het vonnis naar voren zijn gekomen.
4.13.
[eiser] heeft niet betwist dat hij de huurachterstand tot en met juli 2018 van
€ 16.000,00 en de minimale gebruiksvergoeding voor december 2019 van € 4.000,00, zoals [gedaagde] ter zitting heeft gesteld, niet heeft voldaan. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat [gedaagde] onnodig beslag heeft gelegd ten laste van [eiser] om zijn vordering te innen.
4.14.
Nu de voorzieningenrechter niet is gebleken dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid of onrechtmatig heeft gehandeld door het leggen van (bank)beslagen en het overgaan tot ontruiming, zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 633,00 aan salaris advocaat.
4.16.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 633,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.