ECLI:NL:RBMNE:2019:6107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
7655476 UC EXPL 19-3521 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van extra pensioen aan werknemers van Hero Nederland B.V. na vrijwillige aansluiting bij Stichting BPL Pensioen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of werknemers van Hero Nederland B.V. (hierna: Hero) door de vrijwillige aansluiting van Hero bij de Stichting BPL Pensioen (hierna: BPL) in aanmerking kunnen komen voor extra pensioen op basis van de VPL-regeling. De kantonrechter heeft op 18 december 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie. Hero vorderde een verklaring voor recht dat acht van haar werknemers hun voorwaardelijke pensioenaanspraken onverminderd hebben behouden, en dat BPL verplicht is deze aanspraken na te komen. De kantonrechter heeft de vordering van Hero afgewezen, omdat de werknemers niet voldeden aan de voorwaarden voor de VPL-regeling. Hero had haar productieactiviteiten per 1 juli 2015 gestaakt en was sindsdien niet meer actief in de groenten- en fruitverwerkende industrie, waardoor de werknemers niet meer in aanmerking kwamen voor extra pensioen. De kantonrechter oordeelde dat de VPL-regeling van BPL geen grondslag bood voor toekenning van extra pensioen aan de werknemers van Hero. Daarnaast werd de uitvoeringsovereenkomst tussen Hero en BPL niet als basis voor het behoud van VPL-rechten gezien, omdat de tekst van de overeenkomst geen ruimte bood voor een ruime uitleg. De kantonrechter concludeerde dat Hero zich niet met succes kon beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen, aangezien BPL niet verplicht was om Hero te informeren over de VPL-rechten, gezien de omstandigheden en de professionele begeleiding die Hero had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7655476 UC EXPL 19-3521 JH/1050
Vonnis van 18 december 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hero Nederland B.V.,tevens h.o.d.n. Hero Benelux,
gevestigd te Breda,
verder ook te noemen Hero,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.B. Muller,
tegen:
de stichting
Stichting BPL Pensioen,
gevestigd te Woerden,
verder ook te noemen BPL,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. E. Lutjens en B. Degelink.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 26 juni 2019. De comparitie heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Namens Hero waren aanwezig de heer [A] ( [functie van A] ) en mevrouw [B] ( [functie van B] ), bijgestaan door mr. Muller. Namens BPL waren aanwezig de heer [C] ( [functie van C] ) en de heer [D] ( [functie van D] ), bijgestaan door mr. E. Lutjens. Beide partijen hebben de standpunten toegelicht. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Mr. Muller heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

Deze zaak gaat over de vraag of werknemers van Hero door de vrijwillige aansluiting van Hero bij BPL per 1 januari 2017 kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toekomstige toekenning van extra pensioen.

3.De feiten

3.1.
Hero is een werkgever die zich bezig hield met de productie en verkoop van onder meer fruitsappen, frisdranken en jams. Vanwege deze activiteiten nam zij vanaf 2005 verplicht deel in de pensioenregeling voor de groenten- en fruitverwerkende industrie. Deze pensioenregeling werd uitgevoerd door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groenten- en Fruitverwerkende Industrie (hierna te noemen: Bpf GFI). Het Bpf GFI was een verplicht bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000.
3.2.
Het Bpf GFI is geliquideerd. De opgebouwde waarde is per 1 januari 2015 collectief overgedragen aan BPL. Daarmee zijn voor de deelnemers rechten ingekocht in de pensioenregeling van BPL. BPL is een verplicht bedrijfstakpensioenfonds voor werkgevers en werknemers in de agrarische en groene sector. De werkingssfeer van de verplichtstelling van BPL is per 1 januari 2015 uitgebreid met de werkingssfeer van de cao voor de groenten- en fruitverwerkende industrie.
3.3.
De werknemers van Hero kwamen onder voorwaarden in aanmerking voor toekenning van extra pensioen in de toekomst op grond van de VPL-regeling van de groenten- en fruitverwerkende industrie (hierna te noemen: de VPL-regeling). De uitvoerder van die regeling was Bpf GFI. BPL is sinds 1 januari 2015 de opvolgend uitvoerder van de VPL-regeling geworden. De VPL-regeling is bij de wisseling van uitvoerder niet inhoudelijk gewijzigd.
3.4.
In de VPL-regeling (hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van Bpf GFI) zijn de voorwaarden opgenomen om extra aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen te verwerven. Zo moet de deelnemer onder meer (i) op 1 januari 2016 tot de pensioeningangsdatum (of uiterlijk tot en met 31 december 2020) deelnemer zijn in het fonds en (ii) als werknemer op 1 januari 2016 tot de pensioeningangsdatum (of uiterlijk tot en met 31 december 2020) onafgebroken werkzaam zijn in de groenten- en fruitverwerkingsindustrie.
3.5.
Op 1 juli 2015 heeft Hero met de verkoop van haar fabriek haar productieactiviteiten afgestoten. Omdat haar bedrijfsactiviteiten vanaf dat moment alleen nog bestaan uit verkoop en marketing, valt zij niet langer onder de verplichtstelling van BPL. BPL heeft de aansluiting van Hero op verzoek van Hero op vrijwillige basis voortgezet vanaf 1 januari 2017. BPL en Hero hebben hiervoor een uitvoeringsovereenkomst gesloten.
3.6.
Vanaf mei 2018 is tussen partijen gecorrespondeerd over de VPL-rechten voor acht werknemers van Hero.

4.De vordering en het verweer

4.1.
Hero vordert een verklaring voor recht dat acht van haar werknemers op basis van de uitvoeringsovereenkomst hun voorwaardelijke pensioenaanspraken onverminderd hebben behouden, althans om de acht werknemers deze voorwaardelijke pensioenaanspraken per 1 januari 2017 toe te kennen. Hero vordert verder veroordeling van BPL om jegens deze acht werknemers de voorwaardelijke pensioenaanspraken op dezelfde wijze als voor 1 januari 2017 na te komen, met veroordeling van BPL in de proceskosten.
4.2.
Hero legt aan haar vorderingen ten grondslag dat BPL door de ontzegging van de VPL-rechten van de acht werknemers van Hero in strijd handelt met haar pensioenregeling, de uitvoeringsovereenkomst, haar informatieplicht, het door haar gewekte vertrouwen en de redelijkheid en billijkheid.
4.3.
BPL voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Hero heeft niet betwist dat haar werknemers niet (meer) kunnen voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor extra pensioen op grond van de VPL-regeling van GFI. Door de verkoop van de fabriek zijn de werknemers van Hero vanaf 1 juli 2015 immers niet meer werkzaam in de groenten- en fruitverwerkingsindustrie.
5.2.
Er kunnen omstandigheden zijn op grond waarvan BPL toch verplicht is aan de werknemers van Hero extra pensioen toe te kennen. De door Hero aangevoerde omstandigheden worden hierna besproken.
De VPL-regeling van BPL
5.3.
Hero stelt dat de VPL-rechten rechtstreeks voortvloeien uit de pensioenregeling van BPL en verwijst hiervoor naar artikel 45 van het pensioenreglement van BPL. Dit artikel betreft de eigen VPL-regeling van BPL. Een voorwaarde voor deelneming in deze regeling is dat de deelnemer van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2021 (of een eerdere pensioendatum) onafgebroken heeft deelgenomen in de BPL-pensioenregeling. Door BPL is uitdrukkelijk betwist dat de werknemers van Hero aan deze voorwaarde voldoen. Nu door Hero ook niet is weersproken dat haar werknemers pas vanaf 1 januari 2015 deelnemen aan de pensioenregeling van BPL, moet worden geconcludeerd dat de werknemers van Hero geen recht hebben op toekenning van extra pensioen op basis van de VPL-regeling van BPL.
5.4.
De kantonrechter begrijpt dat Hero zich op het standpunt stelt dat BPL haar in 2014 ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het voortbestaan van de VPL-regeling van GFI, waardoor zij er op mocht vertrouwen dat de voorwaardelijke pensioenaanspraken bij GFI volledig in de BPL-regeling waren geïntegreerd. Deze stelling treft geen doel. In artikel 49 lid 3 van het pensioenreglement van BPL is namelijk uitdrukkelijk bepaald dat de VPL-regeling van GFI die op 31 december 2014 op werknemers van toepassing was, ook na 1 januari 2015 op die werknemers van toepassing blijft. De omstandigheid dat Hero desondanks in de veronderstelling verkeerde dat haar werknemers rechten konden ontlenen aan de VPL-regeling van BPL, kan BPL niet worden verweten.
5.5.
Dit alles leidt ertoe dat de VPL-regeling van BPL geen grondslag biedt voor toekenning van extra pensioen aan de werknemers van Hero.
De uitvoeringsovereenkomst
5.6.
Hero heeft verder gesteld dat het behoud van de VPL-rechten contractueel is overeengekomen. Zij leidt dit af uit artikel 6 van de uitvoeringsovereenkomst, waarin is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst dezelfde pensioenaanspraken geeft, als ontleend kunnen worden aan de deelneming krachtens de verplichtstelling. Volgens Hero wordt met het begrip ‘pensioenaanspraken’ ook de voorwaardelijke pensioenaanspraken bedoelt. Nu BPL dit uitdrukkelijk heeft betwist, moet de bepaling in de uitvoeringsovereenkomst worden uitgelegd.
5.7.
Bij de uitleg van een bepaling uit de uitvoeringsovereenkomst is de tekst en de taal van de bepaling van belang, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van het geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Bij deze uitleg zijn alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis.
5.8.
De kantonrechter stelt vast dat de door Hero beoogde ruime uitleg van het begrip ‘pensioenaanspraken’ niet is af te leiden uit de tekst van de uitvoeringsovereenkomst. In de begripsbepalingen wordt ‘pensioenaanspraak’ slechts omschreven als een recht op een nog niet ingegaan pensioen, terwijl onder ‘pensioenregeling’ in de uitvoeringsovereenkomst wordt verstaan de pensioenregeling van BPL. In artikel 3 van de uitvoeringsovereenkomst is het doel van de overeenkomst omschreven, namelijk het vastleggen van de verplichtingen van de werkgever en BPL bij de uitvoering van de pensioenregeling. Nu in de uitvoeringsovereenkomst alleen wordt gesproken over en verwezen naar de pensioenregeling van BPL, ligt het niet voor de hand dat in de uitvoeringsovereenkomst ook is bedoeld aanspraken toe te kennen op grond van een VPL-regeling. De tekst van de uitvoeringsovereenkomst biedt hiervoor in ieder geval geen aanknopingspunten. Nu Hero geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitvoeringsovereenkomst ook betrekking heeft op een VPL-regeling, kan niet worden vastgesteld dat het behoud van die rechten contractueel is overeengekomen.
5.9.
De uitvoeringsovereenkomst biedt daarom evenmin grond voor toekenning van extra pensioen aan werknemers van Hero.
Gerechtvaardigd vertrouwen
5.10.
Hero stelt dat de belangrijkste reden om de deelneming in de pensioenregeling van BPL vrijwillig voort te zetten was gelegen in het behoud van de VPL-rechten van acht van haar werknemers. Hero heeft dit destijds uitdrukkelijk aan haar pensioenadviseur, de heer [E] van [bedrijfsnaam] , meegedeeld. Volgens Hero heeft BPL, in de persoon van de heer [C] , telefonisch aan [E] bevestigd dat de betreffende werknemers door de vrijwillige aansluiting van Hero voldeden aan de voorwaarden voor het voorwaardelijk extra pensioen. Hero stelt dat zij er op grond van die toezegging gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de VPL-rechten bij vrijwillige aansluiting behouden bleven.
BPL heeft uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen deze stelling. Zo heeft [C] tijdens de zitting gemotiveerd betwist dat [E] aan hem heeft meegedeeld dat de reden voor de vrijwillige aansluiting was gelegen in het behoud van de VPL-rechten. Over de VPL-regeling is volgens [C] helemaal niet gesproken. [C] betwist ook dat hij heeft toegezegd dat de werknemers van Hero door de vrijwillige aansluiting voldeden aan de voorwaarden voor het extra pensioen. [C] stelt dat hij heel goed bekend was met de voorwaarden van de VPL-regeling van GFI, waaronder de voorwaarde dat de deelnemers als werknemers onafgebroken werkzaam moesten zijn in de groenten- en fruitverwerkingsindustrie. De werknemers van Hero voldeden hier al vanaf juli 2015 niet meer aan.
5.11.
Gelet op de uitdrukkelijk betwisting door BPL had het op de weg van Hero gelegen om de gestelde toezegging concreet te onderbouwen. Zo had zij in ieder geval moeten aangegeven op welke datum die toezegging is gedaan en op welke wijze aan die toezegging gevolg is gegeven. De enkele stelling dat [E] aan haar en aan haar gemachtigde heeft gezegd dat hij de VPL-regeling met [C] heeft besproken en dat [C] daarover een toezegging heeft gedaan, is onvoldoende. Dit geldt temeer nu, zoals hiervoor is overwogen, in de uitvoeringsovereenkomst niets staat vermeld over de VPL-regeling. Indien het behoud van de VPL-regeling daadwerkelijk de belangrijkste reden was om te kiezen voor vrijwillige voortzetting van de aansluiting en hierover telefonische toezeggingen zouden zijn gedaan, had het in de rede gelegen dat Hero of haar pensioenadviseur dit schriftelijk aan BPL had bevestigd. Het staat vast dat dit niet is gebeurd. De stelling van Hero dat BPL een toezegging heeft gedaan over het behoud van VPL-rechten wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
5.12.
Uit de stukken blijkt dat BPL ook na 1 januari 2017 nog VPL-premie bij Hero in rekening heeft gebracht. Ook heeft BPL op 17 augustus 2017 aan een werkneemster van Hero schriftelijk laten weten dat zij voldeed aan de voorwaarden voor het voorwaardelijk pensioen en is BPL de voorwaardelijke aanspraken nog een tijd lang blijven noemen in de jaarlijkse overzichten die BPL verstrekte aan de werknemers van Hero. BPL stelt dat dit alles het gevolg is van een administratieve fout waardoor Hero nog steeds werd gezien als een werkgever in de bedrijfstak groenten- en fruitverwerkende industrie. Uit de toelichting ter zitting begrijpt de kantonrechter dat de fout is gelegen in de te late administratieve verwerking van de wijziging van de bedrijfsactiviteiten van Hero. Die fout is in mei 2018 hersteld.
De kantonrechter is van oordeel dat het voortzetten van de inning van VPL-premie weliswaar onzorgvuldig is van BPL, maar dat dit niet kan worden gezien als een rechtshandeling van BPL op grond waarvan Hero er op mocht vertrouwen dat BPL handelde met de bedoeling om de werknemers van Hero, in afwijking van de voorwaarden, VPL-rechten toe te kennen. Dit geldt ook voor de aan de werknemers van Hero gezonden pensioenoverzichten en voor de door BPL op 17 augustus 2017 aan een werkneemster van Hero gezonden brief.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat Hero zich er niet met succes op kan beroepen dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat haar werknemers kunnen voldoen aan de voorwaarden voor extra pensioen. Een grond voor toekenning van extra pensioen kan hier dan ook niet in worden gevonden.
Informatieplicht en redelijkheid en billijkheid
5.14.
Hero heeft ook gesteld dat BPL in strijd heeft gehandeld met haar informatieplicht, door Hero bij het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst er niet op te wijzen dat ondanks vrijwillige voortzetting van de aansluiting VPL rechten toch niet meer konden worden gerealiseerd omdat Hero de bedrijfstak van de GFI had verlaten. De kantonrechter volgt Hero niet in haar stelling.
Het staat vast dat BPL eerst in september 2016 in kennis is gesteld van het feit dat Hero al vanaf 1 juli 2015 niet meer actief was in de groenten- en fruitverwerkende industrie. Op het moment van het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst was dus al een jaar duidelijk dat de werknemers geen extra pensioen zouden krijgen. Niet valt in te zien op grond waarvan BPL op dat moment nog de plicht had om Hero te informeren over de VPL-rechten. Het niet kunnen voldoen aan de voorwaarden was immers niet het gevolg van de vrijwillige aansluiting, maar van het afstoten van de productieactiviteiten door Hero. Hero werd voorafgaand aan en bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst bovendien bijgestaan door een professionele pensioenadviseur. Aangenomen moet dan ook worden dat zij op de hoogte was van de voorwaarden van de VPL-regeling en ook van de gevolgen van de verkoop van haar fabriek voor de VPL-aanspraken van haar werknemers.
5.15.
Anders dan Hero heeft betoogd, biedt ook het beroep op de redelijkheid en de billijkheid geen grondslag voor toekenning van extra pensioen. De partijen bij de cao voor de bedrijfstak (de sociale partners) hebben de inhoud van de VPL-regeling bepaald. BPL is slechts de uitvoerder van de VPL-regeling van GFI. De financiële middelen van de VPL-regeling van GFI maken ook geen deel uit van het pensioenvermogen van BPL.
Conclusie en proceskosten
5.16.
Op grond van al het voorgaande is er geen grondslag voor toekenning van extra pensioen aan werknemers van Hero. De vorderingen worden afgewezen.
5.17.
Hero wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van BPL begroot op € 480 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 240).
De nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Hero tot betaling van de proceskosten aan de zijde van BPL, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 480 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt Hero, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door BPL volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.