Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers, [voornaam van eiser sub 1] en [voornaam van eiser sub 2], en hun vader, [gedaagde (achternaam)] senior, over de uitbetaling van een spaarpolis die door hun ouders was afgesloten. De ouders zijn gescheiden in 2002 en hadden in 2005 een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin werd afgesproken dat de polis, bedoeld voor de kinderen, door de vader zou worden voortgezet. De contante waarde van de polis was in 2005 vastgesteld op € 9.171,68. De broers vorderen nu uitbetaling van de verzekeringsuitkering, die in 2011 door ASR is uitgekeerd aan hun vader. De vader verzet zich hiertegen, wat leidt tot een rechtszaak.
De kantonrechter oordeelt dat de vader gebonden is aan de afspraken in het convenant en dat hij niet vrij was om het geld te gebruiken zonder instemming van de moeder en de kinderen. De rechter concludeert dat de polis bedoeld was voor de vervolgopleidingen van de kinderen en dat de verdeling van het geld 50/50 moet zijn, tenzij er goede redenen zijn voor een andere verdeling. De rechter wijst erop dat de vader kosten voor de opleiding van [voornaam van eiser sub 2] heeft betaald, maar dat hij geen recht heeft om andere kosten van [voornaam van eiser sub 2] uit het potje te halen zonder toestemming van de moeder.
Uiteindelijk wordt de vader veroordeeld om aan [voornaam van eiser sub 1] € 4.585,84 en aan [voornaam van eiser sub 2] € 2.466,69 te betalen, met wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018. De rechter beslist dat elke partij zijn eigen proceskosten moet dragen, gezien de familieverhouding en de lange geschiedenis van het conflict. Dit vonnis is uitgesproken op 24 december 2019 door kantonrechter A.E. The-Kouwenhoven.