ECLI:NL:RBMNE:2019:6068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/16/492261 / KL ZA 19-320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van toegang tot chaletpark en verbod op grievende uitlatingen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres sub 1]) en een gedaagde, die eigenaar is van een chalet op het chaletpark van [eiseres sub 1]. De gedaagde had zich schuldig gemaakt aan onbehoorlijk gedrag jegens de eigenaar van het chaletpark, waaronder het doen van beledigende uitlatingen en het toepassen van geweld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de ontzegging van de gedaagde tot het chaletpark voor een periode van twee maanden gerechtvaardigd is, maar dat de gedaagde recht heeft op aansluiting van gas, water en elektriciteit. De voorzieningenrechter heeft ook een verbod opgelegd aan de gedaagde om zich onnodig grievend, lasterlijk of beledigend uit te laten over de eisers. De vorderingen van de gedaagde in reconventie, waaronder het deblokkeren van de toegangspas en het gebruik van de algemene voorzieningen, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/492261 / KL ZA 19-320
Vonnis in kort geding van 20 december 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.L. Tacx te Someren.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] c.s. (afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties tevens inhoudende eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] exploiteert enkele chaletparken, waaronder een in [vestigingsplaats 1] (genaamd [chaletpark 1] ) en één in [vestigingsplaats 2] (genaamd [chaletpark 2] ). [eiser sub 2] is eigenaar en bestuurder van [eiseres sub 1] .
2.2.
[gedaagde] is eigenaresse van een perceel grond met daarop gebouwd chalet op [chaletpark 1] . [gedaagde] heeft deze eigendom verkregen van de vorige eigenaresse op basis van een akte van levering van 15 juni 2017. Deze akte luidt - voor zover relevant - als volgt:
“(…)
BEKENDE ERFDIENSTBAARHEDEN EN BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
Ten aanzien van bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve verplichtingen,
kettingbedingen en/of andere bijzondere verplichtingen betreffende het gekochte wordt verwezen naar genoemde aankomsttitel, waarin onder meer woordelijk is vermeld:
(…)
Met betrekking tot bestaande kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen en
erfdienstbaarheden (welke bij deze voorzover nodig alsnog worden gevestigd),—
bijzondere verplichtingen en in de plaatsstelling, wordt verwezen naar een akte
houdende vaststelling kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen, vestiging
erfdienstbaarheden en opsomming bestaande erfdienstbaarheden, bijzondere
verplichtingen en in de plaatsstelling op tweeëntwintig april tweeduizend drie voor
Mr. [A] , notaris te [plaatsnaam] , verleden, ingeschreven ten Kantore van
de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te Amsterdam op
drieëntwintig april daarna in deel [.] nummer [..] , waarin het navolgende
woordelijk is opgenomen:
A. Begrippen:
1. Verkoper: de hiervoor gemelde [bedrijfsnaam]
B. V. en/of haar rechtsopvolgers onder—
algemene en /of bijzondere titel en /of de door deze aangewezen derde(n);
(…)
5. eigenaar: een natuurlijk- of rechtspersoon met een aannemelijk hoofdverblijf elders, die van één of meer kavels het eigendomsrecht of beperkt zakelijk genotsrecht heeft;
6. gebruiker: een niet-eigenaar met een aannemelijk hoofdverblijf elders, die het
feitelijk gebruik en genot heeft van een recreatieverblijf, hetzij krachtens een
persoonlijk gebruiksrecht, hetzij krachtens een huurovereenkomst;
(…)
B. Kettingbedingen
(…)
2. (…)
b. (…) Een strook grond van vijfenzeventig centimeter gemeten vanaf de asfaltweg
dient vrij van obstakels en / of beplanting te blijven.
c. Het aanbrengen van onderlinge groenafscheidingen, welke in beginsel een
hoogte van twee meter niet mogen overschrijden, is toegestaan mits zulks niet
in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
(…)
5. De eigenaar en / of de gebruiker van een kavel en / of het recreatieverblijf is
verplicht, voorzover daarvan in deze akte niet is afgeweken, zich te houden aan de
gedragsregels welke door de verkoper zijn vastgesteld (of nog worden vastgesteld)
in een huishoudelijk reglement. Verkoper is te allen tijde bevoegd wijzigingen in dit reglement en / of de gedragsregels aan te brengen, welke alsdan eveneens van toepassing zijn op de eigenaren en de gebruikers.
15. Op overtreding of niet-nakoming van het hiervoor onder B.1 tot en met 13 bepaalde verbeurt de eigenaar en / of de gebruiker ten behoeve van de verkoper, een boete van vijfhonderd euro (€500,00) per overtreding en eenhonderd euro(€ 100,00) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, welke boete onmiddellijk opeisbaar zal zijn door het enkele feit van overtreding of niet nakoming, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit in acht behoeft te worden genomen, één en ander onverminderd de bevoegdheid daarnaast nakoming en / of schadevergoeding te vorderen.
(…)
C. Kwalitatieve verplichtingen
1. De eigenaar moet gedogen, dat voor openbare doeleinden en / of doeleinden voor het [chaletpark 1] palen, kabels, brandgangen, oeverbeschoeiing, draden en pijpleidingen, op, in of aan het verkochte en de daarop aanwezige casu -quo op te richten recreatieverblijven met toebehoren, worden aangebracht en onderhouden / vervangen en, indien deze voorzieningen inmiddels zijn aangebracht, kunnen worden onderhouden / vervangen, op de plaatsen waar en de wijze waarop verkoper dit nodig acht.
(…)
3. De eigenaar van een kavel waarop meterkasten en / of putten zijn gesitueerd welke behoren tot een andere kavel moet gedogen dat deze voorzieningen kunnen
worden onderhouden / vervangen op de plaatsen waar en de wijze waarop
verkoper dit nodig acht. De eigenaar is verplicht om al hetgeen krachtens deze
voorwaarde is aangebracht in ongewijzigde toestand te laten bestaan.
4. De eigenaar moet gedogen, dat verkoper of (een) door haar aan te wijzen derde(n) het verkochte dan wel de op het verkochte geplaatste en/of te plaatsen recreatie-eenheid betreedt voor de opname van de (tussen) meterstand(en) van, voorzover aanwezig, gas, water, elektriciteit en dergelijke.
D. Te vestigen erfdienstbaarheden
(…)
c. De erfdienstbaarheid, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het
dienende erf om te dulden dat verkoper voornoemd of (een) door deze aan te
wijzen derde(n), daar waar dat noodzakelijk mocht zijn, onderhoudswerkzaamheden kan verrichten aan de erfafscheidingen, sloten,
drainage- en rioleringssystemen.
(…)
F. Bijzondere verplichtingen
(…)
2. Het huishoudelijk reglement, bedoeld in punt B, kettingbedingen punt 4.32, dat door de verkoper zal worden aangepast, zal onder meer de navolgende bepalingen
bevatten:
(…)
10. De eigenaar/gebruiker die:
a. de bepalingen van de algemene akte, dit huishoudelijk reglement en nader
te stellen reglementen of de besluiten van de verkoper niet nakomt of overtreedt;
b. zich schuldig maakt aan onbehoorlijk gedrag jegens de andere eigenaren
en / of gebruikers;
c. zijn financiële verplichtingen jegens de verkoper niet nakomt, zal door
verkoper op zijn nalatigheid worden gewezen op de wijze zoals hierna in
12 is vermeld.
11. Worden één of meer van de in het lid 10 bedoelde gedragingen, na daarop te zijn gewezen door verkoper andermaal gepleegd of voortgezet, dan kan
verkoper besluiten tot ontzegging van het gebruik van [chaletpark 1]
en de algemene voorzieningen (waaronder uitdrukkelijk mede
begrepen zijnde wegen en paden).
12. Verkoper zal zijn voornemen tot ontzegging van het gebruik meedelen aan de
betreffende eigenaar (gebruiker) door het verzenden van een aangetekend
schrijven waarin de gerezen bezwaren zijn vermeld.
13. Een besluit tot ontzegging van het gebruik zal niet eerder ten uitvoer mogen
worden gebracht dan na verloop van één week na verzending van de
kennisgeving als in 12 bedoeld. Beroep op de rechter schort de
tenuitvoerlegging van de ontzegging op, met dien verstande, dat de schorsing
wordt opgeheven en de ontzegging wordt uitgevoerd als de rechter zich met deze ontzegging verenigt, ook al heeft belanghebbende nog de mogelijkheid de uitspraak van de rechter in hoger beroep of in cassatie te betwisten.
Indien er sprake is van een dringend geval kan verkoper gedurende de periode
totdat de rechter uitspraak heeft gedaan, de betreffende eigenaar (eventueel met zijn gezin) verbieden het terrein van [chaletpark 1] te betreden.
(…)”
2.3.
Bij brief van 22 november 2019 heeft [eiseres sub 1] [gedaagde] een terreinontzegging opgelegd. Deze brief luidt als volgt:
“De gebeurtenissen van de afgelopen tijd nopen cliënte tot het opleggen van een terreinontzegging ingevolge artikel F.2.11 van de ten deze toepasselijke kettingbedingen en gelet op de dringendheid van het geval, zal de terreinontzegging morgen (zaterdag) om 10.00 uur ingaan. U heeft aldus de gelegenheid uw vertrek voor te bereiden en ervoor te zorgen dat u vóór 10.00 uur morgenochtend het park heeft verlaten en daarop niet meer terugkeert totdat eventueel een rechter anderszins beslist. Vanaf genoemd tijdstip zal uw
toegangspas geblokkeerd zijn.
Cliënte zal op korte termijn overgaan tot het opstarten van een kort-geding, enerzijds om de terreinontzegging bekrachtigd te krijgen en anderzijds een verbod te vragen tot het doen van beledigende uitlatingen uwerzijds.
De grondslag voor het voorgaande is te vinden in de volgende feiten en omstandigheden:
1. Het doen van beledigende en leugenachtige verklaringen over cliënte en haar directeur naar de gemeente Wijdemeren en De Bilt, alsmede tegenover andere
parkgasten, de parkmanager en de directeur van cliënte;
2. Het toepassen van geweld en gevaarzetting;
3. Het niet in acht nemen van parkregels en daardoor veroorzaken van ernstige hinder.
Ad 1.
U heeft diverse brieven geschreven aan de gemeente Wijdemeren en de Bilt met leugenachtige en beledigende beweringen over de parken, de gasten en de directeur van cliënte, die van een zodanig karakter zijn dat cliënte en haar directeur dit niet langer hoeven te accepteren - actie is dus beslist op zijn plaats.
Ook jegens gasten op het park, de parkmanager en de directeur van cliënte persoonlijk heeft u allerlei volstrekt misplaatste beledigende acties ondernomen.
Ad 2.
Het nu tweemaal lijfelijk bedreigen van de directeur van cliënte: (1) de eerste maal dreigende, slaande bewegingen maken met een stuk hout en (2) de tweede keer door met uw auto drie maal dreigend tegen hem aan te rijden - de laatste maal zodanig dat het cliënt pijn deed - en tot slot vol gas op te trekken terwijl cliënt bij uw auto stond en het risico liep door uw auto geraakt te worden.
Deze laatste gevaarzetting vond plaats terwijl cliënt in gesprek was met de heer en mevrouw [B] . De weg was geblokkeerd doordat zij bezig waren hun auto in te laden. Het was voor u een kleine moeite geweest om via de andere kant van de weg naar uw chalet te rijden, maar nu koos u ervoor om hard over een recreatiekavel - andermans eigendom - te rijden - een autospoor achterlatend -, terwijl dit evident niet de bedoeling is. Cliënt wilde u in dit voornemen tegenhouden met het bedreigende tafereel zoals juist beschreven tot gevolg.
Ad 3.
U houdt zich niet aan de op het park geldende regels. Zo laat u na een strook van 75 cm aan de asfaltzijde vrij te houden, waardoor u willens en wetens de doorvoermogelijkheden van chalets in gevaar brengt.
Verder heeft u een tijdlang camera’s gericht op de parkweg en kort daarvoor heeft u een drone over het park laten vliegen, omstandigheden waardoor gasten zich aangetast voelen in hun privacy.
Tot slot weigert u uw groenhaag aan de wegzijde terug te brengen tot de maximaal toegestane hoogte van 2 meter, waar deze nu 3 meter bedraagt.
Een voorschrift is dat deze brief aangetekend wordt verstuurd, maar gelet op het feit dat cliënte niet beschikt over een ander adres dan dat van het recreatiepark, is het weinig zinvol de aangetekende brief bij het chaletpark van cliënte te laten bezorgen, zodat eerst volstaan wordt met de brief per e-mail.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert samengevat - na eiswijziging (voor zover toegestaan; zie hierna) dat de voorzieningenrechter :
[gedaagde] verbiedt zich onnodig grievend, lasterlijk of beledigend uitlaten over eisers (in algemene zin dan wel op de wijze als in de dagvaarding vermeld), ongeacht jegens wie, subsidiair jegens de gemeenten Wijdemeren, De Bilt, eisers zelf, parkbewoners en personeel van [eiseres sub 1] , op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] de toegang ontzegt tot het terrein van [chaletpark 1] (althans deze ontzegging beperkt door een periode van vier maanden), subsidiair haar gebiedt een strook grond van 75 cm vrij te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter:
[eiseres sub 1] veroordeelt om de toegangspas van [gedaagde] te deblokkeren en gedeblokkeerd te houden,
[eiseres sub 1] veroordeelt om het chalet van [gedaagde] weer aan te sluiten op het gasnetwerk, drinkwaternetwerk en het elektriciteitsnetwerk, en deze aansluiting in stand te houden,
[eiseres sub 1] verbiedt om het perceel van [gedaagde] zonder haar toestemming te betreden dan wel daarvan gebruik te maken, met inbegrip van de in eigendom van [gedaagde] toebehoorde strook van 75 cm van de asfaltweg,
[eiseres sub 1] veroordeelt te gedogen dat [gedaagde] gebruik maakt van de algemene voorzieningen van het park, waaronder begrepen de wegen en paden om het park, althans subsidiair de tenuitvoerlegging van de ontzegging met onmiddellijke ingang te schorsen,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiseres sub 1] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Nu de vorderingen in conventie en reconventie veelal in elkaars verlengde liggen, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
Spoedeisend belang
5.2.
Gelet op de aard van de vorderingen hebben partijen een voldoende spoedeisend belang om in hun vorderingen in kort geding te worden ontvangen.
Eiswijziging
5.3.
Ter zitting heeft [eiseres sub 1] c.s. haar eis gewijzigd in die zin dat de vordering onder 1 aldus wordt gepreciseerd dat deze betrekking heeft op alle uitlatingen van [gedaagde] die in de dagvaarding zijn vermeld of op de zitting zijn geciteerd, dan wel uitlatingen die een gelijke strekking hebben. Voorts heeft zij verzocht om aan de vordering onder 2 een subsidiaire vordering toe te voegen die de terreinontzegging beperkt tot een periode van vier maanden.
5.4.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen eerstgenoemde wijziging van eis en aangevoerd dat zij zich daarop niet heeft kunnen voorbereiden.
5.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor zover de eiswijziging ziet op uitlatingen die pas op de zitting van het kort geding zijn geciteerd, [gedaagde] inderdaad onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich daarop voor te bereiden, zodat die uitlatingen in het licht van de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing moeten blijven. Voor het overige betreft de eiswijziging een eisvermindering zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
Ontzegging van het gebruik van het park
5.6.
[eiseres sub 1] heeft haar besluit om [gedaagde] per 23 november 2019 het gebruik van het park op de voet van artikel F.2.11 van de toepasselijke kettingbedingen te ontzeggen gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
het doen van beledigende uitlatingen in een tweetal brieven aan de gemeenten Wijdemeren en De Bilt (daterend van 2 augustus 2019 en 21 oktober 2019; producties 3 en 4) en in een e-mail aan de parkmanager (van 8 november 2019)
het toepassen van geweld en creëren van gevaarzetting op twee momenten:
a. een voorval op 12 november 2019 waarbij [gedaagde] dreigende slaande bewegingen met een balk zou hebben gemaakt naar [eiser sub 2] en,
b. een voorval op 21 november 2019 waarbij [gedaagde] driemaal zou hebben gedreigd om met haar auto tegen [eiser sub 2] aan te rijden,
3) het niet in acht nemen van parkregels en daardoor veroorzaken van ernstige hinder, bestaande uit:
a. het niet vrijhouden van een strook van 75 cm langs de parkweg die voor het chalet van [gedaagde] loopt (zoals vereist door art. B.2.b.)
b. het richten van camera’s op die weg en het laten vliegen van een drone over het park (in strijd met het recht op privacy van de overige chaleteigenaars),
c. het niet terugbrengen van een groenhaag langs de parkweg tot de toegestane hoogte van 2 meter (zoals vereist door art. B.2.c).
Volgens [eiseres sub 1] c.s. was sprake van een dringend geval als bedoeld in artikel F.2.13, waardoor niet van haar kon worden gevergd om in het onderhavige geval de procedure voor ontzegging te volgen die is voorgeschreven in de artikelen F.2.11-F.2.13 (eerst waarschuwen, vervolgens het zenden van een aangetekende kennisgeving, daarna heb ik het in acht nemen van een termijn van één week na verzending van de kennisgeving voordat met de uitvoering wordt aangevangen en tenslotte het opschorten van de tenuitvoerlegging gedurende het beroep op de rechter).
5.7.
Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres sub 1] geen beroep toekomt op de kettingbedingen die zijn opgenomen in de notariële akte van levering die is opgemaakt tussen [gedaagde] en de voormalige eigenaresse van haar kavel, omdat:
  • [eiseres sub 1] daarbij geen partij was,
  • in de notariële akte niet is vastgelegd dat de kettingbedingen door [gedaagde] zijn aanvaard,
  • de kettingbedingen gebaseerd zijn op bedingen opgenomen in een algemene akte daterend van 22 april 2003, die gelden als algemene voorwaarden en die oneerlijke bedingen bevatten als bedoeld in de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen.
5.8.
In de akte van levering van het chalet van de vorige eigenaresse aan [gedaagde] is door de notaris woordelijk opgenomen de bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve verplichtingen, kettingbedingen en andere bijzondere verplichtingen betreffende het verkochte ten tijde van de levering. Dit omvatte een vermelding van “kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen, erfdienstbaarheden, bijzondere verplichtingen en indeplaatsstelling” die bij algemene akte van 22 april 2003 waren vastgesteld ten aanzien van eigenaren en gebruikers van recreatieverblijven op het [chaletpark 1] . Aan het einde van de akte van levering constateert de notaris dat de comparanten ( [gedaagde] en de vorige eigenaresse) met de inhoud van de akte hebben ingestemd, zodat [gedaagde] daaraan is gebonden.
5.9.
De in de akte vanaf A. tot en met G vermelde verplichtingen (pagina’s 5-10), zijn gevestigd ten behoeve van de daar bedoelde “verkoper”, namelijk de [bedrijfsnaam] B.V. (ten behoeve van wie de algemene akte was verleend) en/of de “rechtsopvolgers” van die partij. Vaststaat tussen partijen dat [eiseres sub 1] één van deze rechtsopvolgers is, zodat zij aan de betreffende bijzondere verplichtingen rechten kan ontlenen.
5.10.
Voor zover de bepalingen in deze algemene akte al als algemene voorwaarden zouden kunnen gelden in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, is er onvoldoende grond om de bepalingen die zien op het ontzeggen van het gebruik van het park (artikelen F.2.10-13) aan te merken als oneerlijke bedingen in de zin van deze richtlijn. Met deze bedingen wordt de exploitant van het chaletpark in staat gesteld om de regels te handhaven die in de algemene akte zijn opgenomen in het algemeen belang van alle chaleteigenaren en gebruikers van het park.
De daarin opgenomen regeling voor ontzegging van het gebruik van het park is niet onevenwichtig te noemen, aangezien pas tot daadwerkelijke ontzegging wordt overgegaan na een eerste rechterlijke toetsing van de reden voor en duur van de ontzegging. In dringende omstandigheden kan daarvan worden afgeweken (F.2.13 laatste zin), maar de beoordeling of daarvan sprake is, is niet (enkel) aan [eiseres sub 1] ; ook die vraag kan ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
Daarmee is het belang van een chaleteigenaar om niet zowel verstoken te zijn van het gebruik van zijn kavel met chalet, en tevens voor dat gebruik te moeten betalen, voldoende gewaarborgd.
Dringend geval?
5.11.
Vaststaat dat [eiseres sub 1] in het onderhavige geval de in artikelen F.2.11-13 voorgeschreven procedure voor de ontzegging niet heeft gevolgd. Zij doet een beroep op het bestaan van een dringend geval als bedoeld in artikel F.2.13.
5.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is pas sprake van een dringend geval als het handelen van de chaleteigenaar zodanig ernstig is dat het oordeel van de (voorzieningen-)rechter over de ontzegging niet kan worden afgewacht.
5.13.
Gelet op het tijdsverloop vanaf het doen van de gewraakte uitlatingen van [gedaagde] tot het besluit tot ontzegging kunnen die uitlatingen geen dringend geval opleveren. Hetzelfde geldt voor de gestelde hinder die zou zijn veroorzaakt door het niet volgen van de parkregels door [gedaagde] .
5.14.
Dit ligt anders voor het gestelde toepassen van geweld en creëren van gevaarzetting, indien dit zou komen vast te staan.
5.15.
[gedaagde] heeft betwist dat de twee incidenten waarop [eiseres sub 1] zich beroept, kunnen worden gekwalificeerd als geweld of gevaarzetting van haar kant.
5.16.
Ten aanzien van het eerstgenoemde voorval heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser sub 2] haar op die dag onaangekondigd provocerend op haar perceel benaderde en dat, toen zij hem verzocht het perceel te verlaten, [eiser sub 2] weigerde dat te doen. Toen pakte zij een stuk hout van 30 cm, en heeft dat boven haar hoofd gehouden, waarna [eiser sub 2] lachend haar perceel verliet. Van een dreigende slaande beweging is nooit sprake geweest, aldus [gedaagde] .
5.17.
[eiser sub 2] heeft niet betwist dat hij zonder toestemming het perceel van [gedaagde] heeft betreden, en dat hij na het heffen van een stuk hout boven haar hoofd rustig het perceel heeft verlaten. Hij stelt echter dat wel sprake is geweest van een dreigende slaande beweging.
5.18.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt ten aanzien van dit eerste incident niet vast te stellen wie van partijen de juiste toedracht schetst. De overgelegde verklaring van [eiser sub 2] zelf (productie 10 van [eiseres sub 1] c.s.) is hiervoor onvoldoende, en de overgelegde audio- en videobestanden van [gedaagde] bieden hierover evenmin uitsluitsel. Gelet hierop is niet met de vereiste mate van aannemelijkheid komen vast te staan dat [gedaagde] op 12 november 2019 gedreigd heeft [eiser sub 2] te slaan.
5.19.
Ten aanzien van het tweede genoemde voorval heeft [gedaagde] aangevoerd dat op die dag de camper van de familie [B] een weg op het park blokkeerde, waarna zij de camper probeerde te passeren op een wijze zoals door vele bewoners op het park werd gedaan, namelijk via een onverhard stuk naast de weg. [eiser sub 2] sprong echter plotseling voor de auto van [gedaagde] , uitte daarbij allerlei dreigementen en gaf diverse klappen op de motorkap van de auto, zodanig dat sprake was van schade aan de auto. Van dreigend aanrijden van [eiser sub 2] is volgens haar nimmer sprake geweest. Zij heeft van dit voorval aangifte gedaan bij de politie.
5.20.
Als productie 9 heeft [eiseres sub 1] c.s. een getuigenverklaring overgelegd van mevrouw [B] over het betreffende voorval, die - voor zover relevant - luidt als volgt:
“ Op de aangegeven datum stonden wij, [B] en mijn partner [C] , te praten met de heer [eiser sub 2] - eigenaar van chaletpark de [chaletpark 1] - op de weg voor onze vakantiewoning gelegen op de [adres] te [vestigingsplaats 1] .
Onze bus stond op deze weg voor ons chalet geparkeerd omdat wij aan het inpakken waren omdat wij gingen vertrekken naar Frankrijk, waar wij wonen. Toen wij in gesprek waren kwam mevrouw [gedaagde] , wonende op het naastgelegen perceel nummer [nummeraanduiding] , in haar auto aangereden. Omdat het een smalle weg betreft was deze door onze bus geblokkeerd en kon mevrouw [gedaagde] met haar auto onze bus niet via de weg passeren. In plaats van even te wachten of om te keren om via de andere kant haar woning te bereiken passeerde zij de bus via het grasveld van het perceel, gelegen aan de overkant van ons perceel.
Hierop stapte de heer [eiser sub 2] het grasveld op en hief zijn arm op om te gebieden dat de auto zou halthouden en riep hij ‘stop, ga terug’ (of iets in die strekking). Hierop stopte de auto vlak voor de voeten van de heer [eiser sub 2] en riep hij nogmaals hetzelfde. Mevrouw [gedaagde] riep uit het geopende raam van haar auto dat de bus de weg blokkeert en dat dat volgens de parkregels niet mag.
De heer [eiser sub 2] riep met beide armen in de lucht nogmaals dat ze terug moest rijden maar mevrouw [gedaagde] gaf mondeling aan door te rijden, gaf daarna gas en zette de auto rustig in vooruit tegen de benen van de heer [eiser sub 2] om hem te dwingen aan de kant te gaan, waarna ze stopte.
Hierbij viel de heer [eiser sub 2] voorover en zette zijn beide vuisten in de motorkap van de auto waarna hij wederom aangaf dat ze terug moest rijden. Mevrouw [gedaagde] pakte haar telefoon om de situatie te filmen of te fotograferen.
Daarna verkoos mevrouw [gedaagde] om de auto wederom in z’n vooruit te zetten (met haar arm met telefoon uit het raam) en de heer [eiser sub 2] nog voor de auto. Hij moest snel aan de kant springen omdat hij anders overreden zou worden. Toen hij langszij de auto stond van de rijdende mevrouw [gedaagde] probeerde hij de telefoon uit haar handen te pakken maar dat lukte niet want ze trok haar arm naar binnen.
Vervolgens opende de heer [eiser sub 2] de deur aan de bestuurderskant waarop mevrouw [gedaagde] extra gas gaf en hard weg reed, een diep spoor in het gras achterlatend, met de heer [eiser sub 2] hangend aan het portier die hij uiteindelijk los moest laten. Mevrouw [gedaagde] vervolgde haar weg naar haar woning.”
5.21.
Met haar verklaring bevestigt mevrouw [B] de weergave van het voorval door [eiser sub 2] in diens als productie 10 overgelegde verklaring, en spreekt zij de verklaring van vrouw [gedaagde] tegen dat nooit sprake is geweest van enige dreiging dat zij [eiser sub 2] zou aanrijden. Dat de verklaring van mevrouw [B] zou zijn ingegeven uit rancune vanwege een grensgeschil met [gedaagde] begin 2019, acht de voorzieningenrechter onaannemelijk, nu haar verklaring verder wordt bevestigd door een als productie 9 door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde foto waarop een diep spoor van een autoband in het gras te zien is.
5.22.
De omstandigheid dat [gedaagde] haar verklaring over het voorval heeft laten opnemen in een aangifte van de politie, en dat het doen van valse aangifte strafbaar is, is onvoldoende om aan haar verklaring meer gewicht toe te kennen dan aan de daartegenover staande verklaringen van [eiser sub 2] en [B] .
5.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] op 21 november 2019 met haar auto tegen de benen van de heer [eiser sub 2] is aangereden, en hem daarna dreigde te overrijden. Dat handelen is aan te merken als onbehoorlijk gedrag als bedoeld in artikel F.2.10.b jegens een andere eigenaar of gebruiker van het park ( [gedaagde] heeft immers niet weersproken dat [eiser sub 2] ook kavels in eigendom heeft) en is zo ernstig dat dit rechtvaardigt dat [eiseres sub 1] [gedaagde] het gebruik van het park heeft ontzegd met ingang van de volgende dag, en daarmee niet heeft gewacht totdat een rechter over die ontzegging zou hebben geoordeeld.
5.24.
Het voorgaande betekent echter niet dat ook een ontzegging voor onbepaalde tijd, zoals in wezen opgelegd door [eiseres sub 1] en door haar primair is gevorderd, gerechtvaardigd is. Met die ontzegging wordt immers wel inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] . Zij kan dan blijvend geen gebruik meer maken van haar kavel met chalet. De maatregel moet proportioneel zijn aan het verweten handelen. Daarbij is ook het overige verweten handelen (onder 5.6 sub 1 en 3) van belang.
Het doen van grievende uitlatingen per brief of e-mail wordt niet voorkomen door een ontzegging van het gebruik van het park, en de overtredingen van de parkregels zijn onvoldoende ernstig om een ontzegging te rechtvaardigen. Dergelijke overtredingen kunnen beter worden bestraft met een boete (zie onder meer art. B.15).
5.25.
Dit betekent dat de huidige ontzegging is bedoeld om [gedaagde] af te laten koelen en om rust te brengen op het park. Daarvoor is een periode van twee maanden voldoende, ingaande de datum van betekening van dit vonnis (nu op de zitting is gebleken dat zij ondanks de reeds uitgevoerde ontzegging de afgelopen weken wel in het chalet heeft verbleven).
Afsluiting gas, water en elektriciteit
5.26.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter gevraagd naar de grondslag voor het afsluiten van gas, water en elektriciteit. Daarop is namens [eiseres sub 1] geantwoord dat dat altijd volgt op een ontzegging en noodzakelijk is om een gasexplosie, brand en waterschade te voorkomen.
5.27.
De voorzieningenrechter leidt uit dit antwoord af dat gas, water en elektriciteit niet tot de algemene voorzieningen behoren waarvan het gebruik valt onder een ontzegging. Het is ook niet een noodzakelijk gevolg van die ontzegging. In andere gevallen waarin een chalet niet gebruikt wordt, omdat de eigenaar op dat moment bijvoorbeeld gebruik maakt van zijn hoofdverblijf, gaat [eiseres sub 1] ook niet over tot afsluiting van gas water en elektra, terwijl dan in wezen sprake is van een vergelijkbaar risico.
Tussenconclusie
5.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres sub 1] strekkende tot het ontzeggen van de toegang tot het terrein van het park wordt toegewezen, maar wel beperkt tot een periode van twee maanden na betekening van het vonnis. De tegenvorderingen tot het deblokkeren van de toegangspas van [gedaagde] en het gedogen van het gebruik van de algemene voorzieningen zullen derhalve worden afgewezen. De tegenvorderingen tot het opnieuw aansluiten van gas, water en elektriciteit zijn wel voor toewijzing vatbaar.
Verbod betreden kavel [gedaagde]
5.29.
[gedaagde] heeft aan haar tegenvordering inhoudende een verbod om haar perceel zonder haar toestemming te betreden en te gebruiken ten grondslag gelegd dat [eiseres sub 1] , via de heer [eiser sub 2] dan wel parkmanager [D] , te pas en te onpas haar perceel betreedt, alsmede regelmatig de strook van 75 cm langs de asfaltweg gebruikt voor het vervoeren van chalets over het park. De omstandigheid dat in artikel B.2.b laatste zin van de kettingbedingen is bepaald dat een chaleteigenaar een strook van 75 cm vanaf de asfaltweg vrij dient te houden van obstakels en beplanting, geeft [eiseres sub 1] volgens haar nog niet het recht om van die strook gebruik te maken, laat staan om schade toe te brengen aan beplantingen van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is dit handelen in strijd met haar eigendomsrecht, in het bijzonder artikel 5:21 BW.
5.30.
[eiseres sub 1] stelt dat [gedaagde] bij deze vordering geen belang heeft, omdat zij niet zonder toestemming van [gedaagde] haar perceel betreedt, met uitzondering van de dag waarop het eerste voorval zou hebben plaatsgevonden (12 november 2019), omdat toen sprake was van een open situatie en er gebouwd werd door een aannemer. Volgens [eiseres sub 1] is de regel over het vrijhouden van 75 cm vanaf de asfaltweg in de algemene akte terechtgekomen, omdat in die strook grond leidingen zijn aangebracht en daar makkelijk toegang toe moet worden verkregen, er een voldoende breed pad moet zijn voor de brandweer in geval van brand op het park en het mogelijk moet zijn om aangekochte chalets vanaf de openbare weg naar de kavel van de eigenaar te brengen. Chalets zijn wat breder dan het geasfalteerde pad, zodat die bij vervoer over het pad iets hangen over de naastgelegen percelen.
5.31.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [gedaagde] eigenaresse is van haar kavel, zodat het in beginsel aan haar is om te bepalen of een derde haar kavel mag betreden, of daarvan gebruik mag maken. Daarop zijn echter drie uitzonderingen, namelijk:
  • toestemming van [gedaagde] ,
  • een recht op toegang op basis van de akte van levering, zoals voor onderhoud van leidingen, meterkast, putten en sloten (artikelen C.1, C.3 en D.c) en het opnemen van de meterstanden (artikel C.4),
  • een recht op toegang op basis van de wet, zoals artikel 5:56 BW.
5.32.
Bij de verplichting om een strook van 75 cm van de asfaltweg vrij van obstakels en beplanting te houden, zoals opgenomen in artikel B.2.b van de akte van levering is weliswaar niet expliciet opgenomen dat dit meebrengt dat van die strook grond gebruik mag worden gemaakt, maar dat volgt wel impliciet uit deze bepaling. [gedaagde] heeft de redenen voor het opnemen van deze bepaling niet betwist, zodat [gedaagde] gebruik van de strook grond voor die doeleinden moet toestaan. Voor de aanvoer van chalets volgt dit bovendien uit het bepaalde in artikel 5:56 BW.
5.33.
Wel mag van [eiseres sub 1] worden verwacht dat zij tijdig aan [gedaagde] aankondigt wanneer gebruik van haar strook grond zou moeten plaatsvinden, en eventuele schade vergoedt. Daaronder valt echter niet eventuele schade aan de boompjes die [gedaagde]
opde grens van 75 cm van de asfaltweg heeft geplant. Het vrijhouden van die strook van beplantingen houdt ook in dat wordt voorkomen dat beplantingen over deze grens heen hangen. De tegenvordering van [gedaagde] op dit punt zal derhalve worden afgewezen als het gaat om het gebruik van de strook grond van 75 cm.
5.34.
Voor het betreden van de kavel van [gedaagde] voor andere doeleinden zoals hiervoor vermeld, geldt hetzelfde, namelijk tijdige aankondiging daarvan aan [gedaagde] . Als onweersproken staat vast dat [eiseres sub 1] op 12 november 2019 zonder toestemming of aankondiging de kavel van [gedaagde] heeft betreden. Daarmee is er voldoende belang bij verbod op dit punt zoals gevorderd door [gedaagde] .
5.35.
Om verdere incidenten tussen partijen zoveel mogelijk te voorkomen dienen partijen daarbij de volgende handelwijze in acht te nemen:
  • indien de strook van 75 cm vanaf de asfaltweg moet worden gebruikt voor de aan- of afvoer van chalets, wordt dit 7 dagen tevoren bij e-mail aan [gedaagde] gemeld; indien [gedaagde] de strook grond dan niet vrij heeft gehouden, is zij de in artikel B.15 opgenomen boete verschuldigd;
  • indien deze strook grond of een ander deel van de kavel van [gedaagde] moet worden gebruikt voor de doeleinden die in de akte zijn omschreven, wordt dit 14 dagen tevoren per e-mail aan [gedaagde] gemeld en worden drie dagen voorgesteld waarop dat gebruik kan plaatsvinden, waarna [gedaagde] daaruit één kiest en doorgeeft aan [eiseres sub 1] ; indien [gedaagde] niet reageert op deze e-mail of geen enkele datum kiest, staat het [eiseres sub 1] vrij zelf een van de genoemde data te kiezen en door te geven aan [gedaagde] , waarna [gedaagde] de toegang dient te verlenen. Indien [gedaagde] hieraan niet voldoet, is [eiseres sub 1] gerechtigd zonder toestemming van [gedaagde] haar kavel te betreden.
5.36.
Het voorgaande betekent dat het door [gedaagde] gevorderde verbod zal worden toegewezen onder de hiervoor bedoelde voorwaarden.
Verbod grievende uitlatingen
5.37.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat [gedaagde] zich in twee brieven aan de gemeente Wijdemeren en De Bilt op zodanig grievende wijze over hen heeft uitgelaten, dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Zij vorderen daarom primair dat [gedaagde] wordt verboden zich onnodig grievend, lasterlijk of beledigend uit te laten over haar.
5.38.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze primaire vordering te ruim geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
5.39.
Na eiswijziging ter zitting (voor zover toegelaten, zie onder 5.5) vorderen zij subsidiair dat [gedaagde] verboden wordt de uitlatingen te doen die in de dagvaarding zijn vermeld of die een gelijke strekking hebben.
5.40.
Ook deze subsidiaire vordering acht de voorzieningenrechter nog te ruim omschreven voor zover het gaat om “uitlatingen met een gelijke strekking”, omdat dit tot executieproblemen aanleiding zal geven. Dit betekent dat de beoordeling beperkt zal worden tot de uitlatingen die in de dagvaarding zijn vermeld. Daarbij gaat het om de volgende passages, en in het bijzonder om de daarin door de rechter dikgedrukte bewoordingen:
5.41.
Brief aan de gemeente van 2 augustus 2019
  • Op béide parken zijn op basis vantirannieenwillekeurgebaseerdebananenrepubliekheeft gecreëerd
  • Treiteren, dreigen, liegen en bedriegen[eiser sub 2]
  • Op beide parken voert deze eigenaar namelijk een identiek spel vanintimideren, manipuleren en willekeur. Treiteren, dreigen, liegen en bedriegen.Hij heeft zijn éigenverdeel-en-heers-bananenrepubliekjesgecreëerd. Een flink aantal jaren terug hadden we zo’nklein mannetje met zo’n klein snorretje weet u nog? Die deed het op iets grotere schaal met de gevolgen u welbekend.
  • Diehufterkomt overal mee weg
  • Al moet ik wel toegeven dat mijn leven sinds de aanschaf van mijn chaletje op de [chaletpark 1] in juni 2017 toch wel zo ongeveer een hel is geweest. En já ik ben dus wel wat gewend. Wat eenrat.
5.42.
Brief aan de gemeente van 21 oktober 2019
  • En mét het toestaan hiervan [permanent bewonen; toevoeging voorzieningenrechter] heeft hij mensen ‘in de tang’ waardoor er een voortdurende situatie vandreigend bedreigen, liegen en bedriegenontstaat. Hijmanipuleerthonderden mensen die immers geen kant op kunnen. De meesten durven daar (uiteraard) niet op te reageren. Meestal blijft dit onder de pet.
  • Treiteren. Dreigen. Liegen. Bedriegen.
  • Dát zijn de keywords bij [eiser sub 2] . Dát moet stoppen.
5.43.
E-mail aan de heer [D] , parkmanager, van 8 november 2019
  • Han wat ben je eenrotzak.
  • Arrogantook.Denigrerend. Bloed onder de nagels vandaan halend.
  • Treiterend en dreigendals je baas.
5.44.
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Ten eerste het aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. aanwezige recht op eerbiediging van de eer en goede naam en aan de zijde van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 [achternaam 1] / [achternaam 2] ; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, Endemol en SBS/A).
5.45.
Welk van de beide genoemde wederzijdse belangen in het concrete geval zwaarder weegt, hangt zoals gezegd af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer relevant (i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, (ii) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, (iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie, (iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, (v) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en (vi) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. Genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
5.46.
De misstanden die [gedaagde] met haar brieven aan de gemeente aan de kaak beoogt te stellen zijn i) het permanent bewonen van chalets op het park en ii) de wijze van handhaving van de regels op het park door [eiseres sub 1] (op basis van willekeur, en middels treiteren, (be-)dreigen, liegen en bedriegen). Op zich zijn dit misstanden die, indien hiervoor voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal bestaat, aan de kaak moeten kunnen worden gesteld. Dat feitenmateriaal moet [gedaagde] aanleveren als degene die de betreffende uitlatingen heeft gedaan.
Ad i)
5.47.
Ten aanzien van de eerste misstand overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat van permanente bewoning op het park sprake is. Anderzijds heeft [eiseres sub 1] ter zitting bevestigd dat het over de jaren heen wel eens is voorgekomen dat een chalet permanent werd bewoond. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende belang aanwezig voor [gedaagde] om voor het permanent bewonen van chalets op het park aandacht van de gemeente te vragen.
De gewraakte uitlatingen van [gedaagde] zien echter niet op het aan de kaak stellen van permanente bewoning, maar op een cultuur van willekeur, die hierna zal worden behandeld.
Ad ii)
5.48.
Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat zij verklaringen van andere chaleteigenaren dan wel andere stukken had overgelegd waaruit blijkt dat de regels door [eiseres sub 1] willekeurig worden gehandhaafd. Dat op het park sprake is van willekeur wordt in ieder geval tegengesproken door de brief van [eiseres sub 1] van 18 november 2019 (productie 6 van [eiseres sub 1] c.s.). In deze brief wordt gerefereerd aan een brief van
2 oktober 2019 die [eiseres sub 1] aan alle chaleteigenaars zou hebben gestuurd over het onderhouden van de groenhagen aan de asfaltzijde. [gedaagde] zou “in tegenstelling tot de meeste andere kaveleigenaren” geen gehoor hebben gegeven aan die oproep. Dat [eiseres sub 1] alleen van [gedaagde] zou verlangen dat zij haar haag terugbrengt tot 2 meter en zo dus willekeur creëert zoals door [gedaagde] is aangevoerd, volgt dus niet uit het voorgaande.
5.49.
Dit leidt tot de conclusie dat de uitlatingen van [gedaagde] over het aanwezig zijn van willekeur op het park onvoldoende steun vindt in de feiten. Hetzelfde geldt voor het verwijt van systematisch treiteren, dreigen, liegen en bedriegen van chaleteigenaren.
5.50.
De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de uitlatingen van [gedaagde] daarover, in het bijzonder de daarbij gebruikte bewoordingen (waarbij gerefereerd wordt aan Adolf Hitler en aan een “(verdeel en heers) bananenrepubliek”), gevolgen kan hebben voor de wijze waarop de gemeenten kijken naar [eiseres sub 1] , en voor de wijze waarop zij hun beleidsvrijheid ten aanzien van het door [eiseres sub 1] beheerde park(en) invullen. De omstandigheid dat maar een beperkt aantal personen van de gemeentes kennis zullen hebben genomen van de uitlatingen, is in dit kader van ondergeschikt belang.
5.51.
[gedaagde] had zich derhalve van dergelijke algemene uitlatingen moeten onthouden en heeft dat door dat niet te doen onrechtmatig gehandeld.
5.52.
Dit laat onverlet dat [gedaagde] zich persoonlijk bedreigd kan hebben gevoeld door het optreden van de directeur en parkmanager van [eiseres sub 1] . De voorzieningenrechter denkt daarbij onder meer aan het voorval op 12 november 2019, waarbij [eiser sub 2] en [D] zonder toestemming van [gedaagde] de kavel van [gedaagde] hebben betreden. [gedaagde] kan niet worden verboden om zich over dergelijke op haar gerichte acties uit te laten, richting [eiseres sub 1] c.s. dan wel derden.
5.53.
Als het gaat om de waardeoordelen die [gedaagde] in haar brieven/e-mails geeft over (het handelen van) [eiser sub 2] dan wel [D] , zijn deze niet zodanig ernstig dat daarvan negatieve gevolgen voor hen zijn te verwachten, zodat deze niet als onrechtmatig kwalificeren. De voorzieningenrechter zal die uitlatingen dan ook niet verbieden.
5.54.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door [eiseres sub 1] gevorderde verbod tot het doen van grievende uitlatingen zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum is vermeld.
Dwangsom
5.55.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt op de wijze als in het dictum is vermeld.
Proceskosten
5.56.
Zowel in conventie als in reconventie zijn partijen als over en weer in het ongelijk te beschouwen, zodat de kosten in beide gedingen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De door [gedaagde] in reconventie gevorderde nakosten zijn om dezelfde reden niet toewijsbaar.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [gedaagde] zich uit te laten over het bestaan van een cultuur van willekeur op het park en het bestaan van een (verdeel en heers) bananenrepubliek op het park en over het systematisch treiteren, dreigen, bedreigen, liegen en bedriegen van chaleteigenaren door [eiseres sub 1] c.s.
6.2.
verbiedt [gedaagde] [eiser sub 2] te vergelijken met Adolf Hitler,
6.3.
ontzegt [gedaagde] de toegang tot het terrein van [chaletpark 1] voor een periode van twee maanden na betekening van dit vonnis,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 6.1, 6.2 en 6.3 bepaalde, en € 100,00 voor elke dag dat de overtreding van het onder 6.3 bepaalde voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt [eiseres sub 1] om binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis het chalet van [gedaagde] aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk, het gasnetwerk en het drinkwaternetwerk, en deze aansluiting in stand te houden,
6.9.
veroordeelt [eiseres sub 1] om na betekening van dit vonnis de kavel van [gedaagde] , waaronder de strook grond van 75 cm vanaf de asfaltweg, niet zonder haar toestemming te betreden dan wel daarvan gebruik te maken (al dan niet door ingeschakelde derden), tenzij [eiseres sub 1] zich daarbij heeft gehouden aan de onder 5.35 beschreven handelwijze,
6.10.
veroordeelt [eiseres sub 1] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer zij in strijd handelt met het onder 6.8 of 6.9 bepaalde, en
€ 100,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: WV (4208)