Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil en de beoordeling daarvan
- op grond van artikel 7:401 lid 1 jo 6:7 lid 1 BW en
- op grond van de toezegging van [gedaagde] dat hij die facturen zou betalen.
- zij als derde (subsidiaire) grondslag aanvoert dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de verschuldigde bedragen op basis van zijn hoedanigheid van (enig) opdrachtgever;
- zij als meer subsidiaire grondslag aanvoert dat [gedaagde] door de werkzaamheden van de maatschap ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat hij daardoor in staat werd gesteld in de procedure bij het Hof een convenant met [procesdeelnemer III] te sluiten.
- is [procesdeelnemer III] geen vergoeding verschuldigd voor de werkzaamheden die de maatschap in het kader van de vragen van het Hof heeft verricht, zodat de vordering in zoverre ook op de primaire grondslag niet toewijsbaar is,
- is eventuele verrijking van [gedaagde] (doordat deze wel een rapport heeft verkregen over de aanvullende werkzaamheden, maar slechts een deel van de kosten daarvan heeft betaald) niet ongerechtvaardigd. Opdrachtverlening door beide partijen zou immers [gedaagde] in staat hebben gesteld om de helft van die kosten ten laste van [procesdeelnemer III] te laten komen. Nu is dat niet het geval.
uitvoeringvan de opdracht. Daarbij gaat het om kosten die passend zijn voor de goede
uitvoeringvan de opdracht, dus voor het bereiken van het met de opdracht te behalen resultaat (in dit geval: een bindend advies over de aandelenwaardering). Kosten voor het verkrijgen van juridisch advies van de opdrachtnemer voor zijn juridische positie ten opzichte van de opdrachtgever hangen niet samen met de
uitvoeringvan de opdracht, en vallen dus niet onder “onkosten” in de zin van deze bepaling.
uitvoeringvan de opdracht zijn gemaakt.
(50% van € 24.930,00) € 13.642,31
(50% van € 4.709,25) € 2.354,63
- € 3.000,00
- Subtotaal € 8.976,94
- Omzetbelasting 21%
- Totaal € 10.862,10