Uitspraak
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie),
zetelend in Den Haag,
eiser, hierna te noemen: de Staat,
advocaat mr. I.C. Engels,
1.[verweerder sub 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,verweerder, hierna te noemen: [verweerder sub 1] ,advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,2. [verweerder sub 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,verweerder, hierna te noemen [verweerder sub 2] ,advocaat mr. P.C. Schouten.
1.De procedure
- het verweerschrift tegen derdenverzet van [verweerder sub 2] ;
2.Waar gaat deze zaak over?
Op het moment dat ik de betalingen ontving, boekte ik deze bedragen(…)
door aan [voornaam van verweerder sub 2] .(…)
Ik heb deze afspraak gemaakt op het moment dat ik met mijn werkzaamheden begon.(…)
Ik dacht eerst ik ga geen risico lopen. Dadelijk gaat het mis(…)
. Ik heb het geld gewoon ontvangen en gelijk doorbetaald aan [voornaam van verweerder sub 2] . Ik had er geen keuze in. De afspraak was dat dit geld naar [voornaam van verweerder sub 2] ging.(…)” Deze verklaring van [verweerder sub 1] ondersteunt het standpunt van de Staat dat er geen lening tussen [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] is overeengekomen, maar dat de door [verweerder sub 1] van de [naam universiteit] ontvangen bedragen volgens afspraak direct werden doorgesluisd naar [verweerder sub 2] . Over
een leningwordt immers niets verklaard door [verweerder sub 1] , maar wel over ‘
doorbetalen’ volgens een afspraak die al eerder door [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] was gemaakt. Afspraak was dat het geld naar [verweerder sub 2] moest, zo blijkt uit de verklaring van [verweerder sub 1] . Dat daaraan een terugbetalingsverplichting was verbonden, blijkt nergens uit.
€ 271.645,-) in de regel sporen achterlaten, zoals correspondentie, (uren)administratie, bewerkte documenten, enzovoort. Weliswaar heeft [verweerder sub 1] op de mondelinge behandeling nog twee stukken willen overleggen die volgens hem hiermee verband houden, maar daarmee was hij te laat (zie hiervoor in 1.3). Ook de lijst van promovendi waarvoor [verweerder sub 1] stelt te hebben gewerkt, heeft hij niet overgelegd. [verweerder sub 1] heeft op de zitting nog gesteld dat de FIOD mogelijk documenten in beslag heeft genomen die erop wijzen dat [verweerder sub 1] werkzaamheden heeft verricht. Dat kan zo zijn, maar uit niets blijkt dat [verweerder sub 1] heeft verzocht/gevorderd die af te geven en dat de FIOD dat heeft geweigerd. Evenmin heeft [verweerder sub 1] dit onderwerp eerder in deze procedure aan de orde gesteld. Dat [verweerder sub 1] dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. Ten slotte acht de rechtbank het voor de beoordeling niet van belang dat [verweerder sub 1] in zijn belastingaangifte de van [naam universiteit] ontvangen gelden heeft vermeld. Die vermelding zegt immers niets over de vraag of die werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Wel zou voor de beoordeling van belang kunnen zijn dat [verweerder sub 1] de gestelde lening in zijn aangifte heeft opgenomen. Daarvan blijkt echter niet.
1.086,-(2 punten x tarief € 543,-)
4.De beslissing
mr. R. Bloemink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.