Op 17 december 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een ondertoezichtstellingszaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. I.L. Rijnbout, de behandelend kinderrechter in de zaak met zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077. De verzoeker stelde dat hij niet als belanghebbende was aangemerkt tijdens de zitting van 14 november 2019, waar de kinderrechter een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn kinderen had behandeld. Verzoeker was van mening dat de kinderrechter partijdig was en dat zijn recht op procesvertegenwoordiging was geschonden. De kinderrechter had hem aanvankelijk als informant aangemerkt, maar later als belanghebbende. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter op de zitting van 14 november 2019 mondeling uitspraak had gedaan en dat het wrakingsverzoek niet in de weg stond aan de schriftelijke uitwerking van deze uitspraak. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.