ECLI:NL:RBMNE:2019:6006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
491822 / HA RK 19-314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling van kinderen

Op 17 december 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een ondertoezichtstellingszaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. I.L. Rijnbout, de behandelend kinderrechter in de zaak met zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077. De verzoeker stelde dat hij niet als belanghebbende was aangemerkt tijdens de zitting van 14 november 2019, waar de kinderrechter een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn kinderen had behandeld. Verzoeker was van mening dat de kinderrechter partijdig was en dat zijn recht op procesvertegenwoordiging was geschonden. De kinderrechter had hem aanvankelijk als informant aangemerkt, maar later als belanghebbende. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter op de zitting van 14 november 2019 mondeling uitspraak had gedaan en dat het wrakingsverzoek niet in de weg stond aan de schriftelijke uitwerking van deze uitspraak. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 491822 / HA RK 19-314
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 17 december 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van verzoeker van 14 november 2019 met daarin een wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van mr. I.L. Rijnbout van 19 november 2019;
  • een e-mailbericht van 19 november 2019 van verzoeker met daarin een aanvulling op het wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 3 december 2019 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Mr. I.L. Rijnbout is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. I.L. Rijnbout als behandelend kinderrechter (hierna te noemen: de kinderrechter), in de zaak met zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077. In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna te noemen: GI) verzocht tot verlenging van de ondertoezichtstelling (hierna te noemen: de OTS) van de drie kinderen van verzoeker. De kinderrechter heeft dit verzoek op de zitting van 14 november 2019 behandeld.
2.2.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend na afloop van de zitting op 14 november 2019. In zijn wrakingsverzoek voert hij – zakelijk weergegeven – aan dat hij voorafgaand aan de zitting ervan uitging dat deze bedoeld was om vast te stellen of hij belanghebbende of informant zou zijn. Op de zitting bleek echter dat het verzoek van de GI inhoudelijk werd behandeld. Blijkbaar was voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank al bekend dat verzoeker belanghebbende was. Op het voorblad van het proces-verbaal staat namelijk dat de kinderrechter verzoeker aanmerkt als belanghebbende. Toen voor verzoeker duidelijk werd dat hij in deze procedure belanghebbende is heeft hij op de zitting laten weten dat hij zich wil laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. De kinderrechter stond dat toe en sloot de zitting af met de mededeling dat ‘zij de ondertoezichtstelling zal verlengen tot ergens in januari 2020’. Toen hij hierover protest aantekende was de kinderrechter verbaasd. De kinderrechter gaat ogenschijnlijk voorbij aan artikel 6 EVRM. Hierin staat dat hij het recht heeft om gehoord te worden en in dit geval ook met een procesvertegenwoordiger. Deze omstandigheden maken dat volgens verzoeker de schijn van partijdigheid is gewekt. Daarnaast heeft verzoeker op de zitting van de wrakingskamer naar voren gebracht dat de kinderrechter, ondanks de schorsende werking van het wrakingsverzoek, toch een beschikking heeft gegeven waarin de OTS ambtshalve is verlengd.
2.3.
De kinderrechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het verzoek per e‑mail is ingediend, dus niet schriftelijk, en omdat het verzoek is gedaan nadat de kinderrechter mondeling uitspraak had gedaan. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat zij op de zitting op verzoek van de GI de OTS heeft verlengd. Dit is dus geen ambtshalve verlenging geweest. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij beslist dat verzoeker als belanghebbende werd aangemerkt. Dit was niet op voorhand te bepalen omdat een ouder zonder gezag in beginsel geen belanghebbende is bij een OTS-verzoek. Verzoeker heeft toen pas op de zitting laten weten dat hij zich wilde laten bijstaan door een advocaat omdat hij nu als belanghebbende was aangemerkt. Om verzoeker de gelegenheid hiervoor te geven heeft zij op de zitting de OTS voor een kortere periode dan gebruikelijk verlengd en heeft zij de beslissing voor het overige aangehouden.

3.De beoordeling

Beschikking 14 november 2019
3.1.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek gaat de wrakingskamer in op de vraag of de kinderrechter op de zitting van 14 november 2019 mondeling uitspraak heeft gedaan en daarmee samenhangend of de beschikking, ondanks de schorsende werking van het wrakingsverzoek, uitgewerkt en verspreid mocht worden.
3.2.
Op de laatste pagina van het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2019 staat dat de kinderrechter aan het einde van de zitting heeft gezegd:
‘De zitting wordt verdaagd naar 16 januari 2020. Ik zal de ondertoezichtstelling verlengen tot 20 januari 2020 en de beslissing op het overige deel van het verzoek aanhouden.’
Verzoeker stelt dat door het gebruik van de woorden ‘ik zal’ de kinderrechter aankondigt dat zij na de zitting een beslissing gaat nemen. Dit moet volgens hem niet worden opgevat als een daadwerkelijke beslissing. Doordat hij direct na de zitting een wrakingsverzoek heeft gedaan mocht de kinderrechter volgens hem geen beslissing meer nemen.
3.3.
Hoewel de hierboven geciteerde zin op verschillende manieren gelezen kan worden, wordt verzoeker niet gevolgd in zijn interpretatie. Het is bij de behandeling van verzoeken tot (verlenging van de) OTS gebruikelijk dat de kinderrechter op de zitting mondeling uitspraak doet waarna een schriftelijke uitwerking in de vorm van een beschikking volgt. In dit geval is dat ook gebeurd. Op de beschikking staat 14 november 2019 als uitspraakdatum genoemd en hierin staat ook dat de beschikking op een later moment is opgemaakt. Een wrakingsverzoek staat er niet aan in de weg om een mondelinge uitspraak die is gedaan voorafgaand aan het wrakingsverzoek, schriftelijk uit te werken. Dit geldt ook voor het in deze zaak opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 14 november 2019. Gelet op deze omstandigheden gaat de wrakingskamer er daarom van uit dat de kinderrechter op de zitting mondeling uitspraak heeft gedaan en dat zij toen heeft meegedeeld dat in januari 2020 op het resterende deel van het verzoek zal worden beslist. Dit betekent dat, ondanks de schorsende werking van het wrakingsverzoek, nadien de beschikking (en het proces-verbaal) uitgewerkt en verspreid mochten worden.
Ontvankelijkheid verzoeker
3.4.
De kinderrechter heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. Eén van de vereisten ten aanzien van een wrakingsverzoek is dat dit schriftelijk moet worden ingediend. In het huidige tijdperk voldoet een per e-mail ingediend wrakingsverzoek aan het hiervoor genoemde vereiste. Weliswaar heeft verzoeker het wrakingsverzoek gedaan na de mondelinge uitspraak, maar dit was nog geen einduitspraak. In zowel het proces-verbaal als de beschikking van 14 november 2019 staat dat op een deel van het verzoek is beslist en dat voor het resterende deel iedere verdere beslissing is aangehouden. Dat betekent dat er in deze zaak nog geen einduitspraak is.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is verzoeker ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Beoordeling wrakingsverzoek
3.6.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.7.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.8.
Op de eerste pagina van het proces-verbaal van 14 november 2019 staat bij de personalia van alle betrokkenen dat verzoeker als belanghebbende is aangemerkt. In het proces-verbaal staat ook dat de kinderrechter bij de start van de zitting heeft meegedeeld dat verzoeker in deze procedure voorlopig is aangemerkt als informant. In de loop van de behandeling is de vraag aan de orde gekomen welke rol verzoeker heeft. De kinderrechter heeft duidelijk benoemd dat verzoeker eerst was aangemerkt als informant, maar omdat de OTS gericht is op de omgang met verzoeker, hij daarom toch als belanghebbende moet worden aangemerkt. Na deze conclusie van de kinderrechter heeft verzoeker gevraagd om procesvertegenwoordiging. De kinderrechter heeft dat verzoek ingewilligd en toen besloten de OTS te verlengen tot 20 januari 2020 en de beslissing op het overige deel van het verzoek aan te houden zodat verzoeker zich voor dat deel kan laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. Gelet op deze gang van zaken had bij de personalia van verzoeker moeten staan dat hij aanvankelijk informant was, en later pas als belanghebbende is aangemerkt. Het proces-verbaal is in die zin niet volledig. Hier kan echter niet de conclusie aan verbonden worden dat verzoeker van meet af aan belanghebbende was en hem daarom voorafgaand aan de zitting ten onrechte het recht op procesvertegenwoordiging is ontnomen.
3.9.
Het oordeel van de kinderrechter over de procespositie van verzoeker is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Alleen indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De kinderrechter heeft verzoeker reeds in een beschikking van 24 oktober 2019 aangemerkt als informant met de overweging dat zij zal beslissen op zijn verzoek om hem als belanghebbende aan te merken tijdens of na de geplande mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft in haar reactie toegelicht dat op grond van rechtspraak van de Hoge Raad een vader zonder gezag in beginsel wordt aangemerkt als informant bij een verzoek van de GI tot verlenging van de OTS. Deze beslissing heeft op zich ook niet geleid tot het wrakingsverzoek. Vanaf het moment dat verzoeker vervolgens tijdens de mondelinge behandeling was aangemerkt als belanghebbende en vroeg om procesvertegenwoordiging heeft de kinderrechter daar op gereageerd door de OTS slechts voor een kortere tijd dan gebruikelijk te verlengen en de zaak al in januari 2020 weer op zitting te plannen. Op deze manier heeft verzoeker de gelegenheid om zich toch nog te laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. Deze gang van zaken kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
Wrakingsverbod
3.11.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat verzoeker bij de behandeling van dit wrakingsverzoek te kennen heeft gegeven dat hij ongeacht de beslissing op dit verzoek de kinderrechter in de hoofdzaak op de zitting van 16 januari 2020 opnieuw zal wraken. In het belang van de voortgang van die procedure moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte kinderrechter, de andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer C/16/488949 / JE RK 19-2077 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. M.J. Slootweg en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.