8.3Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 augustus 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meerdere malen met een mes te steken en te snijden in onder meer de borst, het gezicht en elders in het lichaam van haar levensgezel. Door haar handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Blijkens zijn verklaring op 15 november 2018 is het slachtoffer nog niet in staat om te werken en wordt er nog in de gaten gehouden of hij wel goed herstelt.
De persoon van de verdachte en haar omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een rapportage pro Justitia van 29 oktober 2018, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater;
- een rapportage pro Justitia van 30 oktober 2018, opgemaakt door H.E.W. Koornstra, psycholoog.
Psychiater Laheij heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Daarnaast is verdachte verminderd begaafd. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte heeft aangegeven dat zij sinds haar middelbare schooltijd is begonnen met blowen en alcohol drinken. Dit doet zij mede om de drukte in haar hoofd te dempen en om te kunnen gaan met de vele stemmingswisselingen. Vanuit haar borderline persoonlijkheidsstoornis heeft verdachte een negatief zelfbeeld, problemen met verlating en afwijzing en een beperkte emotie en impulsregulatie. Ten tijde van het ten laste gelegde werd zij deels door emoties overspoeld, verloor zij het overzicht en kwam zij door haar gebrekkige impulsregulatie tot een woede uitbraak. Daarbij nam verdachte een forse hoeveelheid alcohol in een erg explosieve situatie. Dit is verklaarbaar uit de persoonlijkheidsstoornis en het te kort schieten in coping vaardigheden. Vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis had zij slechts een beperkte keuze om te handelen. Gelet daarop adviseert de psychiater verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Psycholoog Koornstra rapporteert dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, een borderline persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol. Zij weet dat alcohol haar ontremt, maar gebruikt alcohol om haar innerlijke onrust enigszins te beteugelen en heftige prikkels af te zwakken. Door het alcoholgebruik voelt verdachte minder de terugkerende verlatingen, kritiek en afwijzingen. Daar waar de spanningen in contact hoog oplopen, wordt verdachte nog wel altijd overspoeld door het gevoel van niet goed genoeg zijn, er niet toe doen en feitelijk gevaar lopen in haar bestaan. Ten tijde van het ten laste gelegde ageerde verdachte direct agressief zonder enig zicht op de consequenties en zonder enige empathie. Zij handelde echter nog wel enigszins bewust omdat zij niet wilde dat haar zoontje iets zou merken. Vanwege de heftige problematiek adviseert de psycholoog het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
In voornoemde rapportages komen beide deskundigen tot de conclusie dat het ten laste legde in verminderde mate toe te rekenen is aan verdachte. De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Zij stelt vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Psychiater Laheij heeft ten aanzien van de risicoanalyse en prognose geconcludeerd dat verdachte weliswaar een blanco strafblad heeft, maar al eerder in relaties heeft gedreigd een partner met een mes neer te steken. De borderline persoonlijkheidsstoornis leidt tot problemen met het reguleren van emoties, impulsen en agressie. Haar alcoholverslaving leidt tot ontremming en
acting outmet verbale en fysieke agressie. Verdachte heeft een beperkt ziektebesef en nauwelijks ziekte inzicht. Ook laat verdachte zich wisselend uit over de behandeling van haar verslavingen en de noodzaak daartoe. Eerdere nazorg voor haar alcoholverslaving heeft verdachte geweigerd. Dit overziend komt de psychiater tot de conclusie dat de kans op recidive met agressie hoog is. Dit zal het grootst zijn binnen de relationele sfeer met partners. Verdachte heeft verklaard een stok achter de deur nodig te hebben. Daarnaast spelen er diverse psychosociale stressoren op het gebied van werk, financiën, huisvesting en relaties. De
copingvan verdachte schiet daarbij te kort en ook heeft zij moeite met het behouden van overzicht en planning. Gelet op de persoonlijkheidsstoornis, de gebrekkige impuls- en agressieregulatie in combinatie met het middelengebruik en de hiervoor genoemde stressoren is een interventie noodzakelijk om de maatschappij te beveiligen en verdachte te begrenzen. Een intensieve, langdurige behandeling primair gericht op de stoornis en specifiek op het zelfbeeld, de emotieregulatie en het vergoten van de coping vaardigheden is noodzakelijk. Een strafdeel met bijzondere voorwaarden is daarvoor niet afdoende. De kans op schending van de voorwaarden is te groot. Verdachte is instabiel qua stemming en daarbij zowel impulsief als explosief. De psychiater adviseert het opleggen van een TBS maatregel met verpleging van overheidswege.
Psycholoog Koornstra schat de kans op recidive in als matig tot hoog. Zij baseert dit onder meer op verdachtes beperkte probleembesef en – inzicht, haar verslavingen, de impulsiviteit, het antisociale gedrag, beperkte sociale vaardigheden, beperkte coping, beperkte arbeidsvaardigheden en de negatieve invloed van het sociale netwerk. Ook speelt de beperkte verantwoording die verdachte neemt voor het ten laste gelegde een rol. De heftige persoonlijkheidsproblematiek met regelmatige agressieve
acting out, die veelal optreedt onder invloed van alcohol, en het gebruik van messen bij momenten waarvan verdachte het gevoel heeft zich te moeten verdedigen leveren voor anderen zeer veel risico op. Verdachte heeft een cognitieve beperking waardoor het voor haar moeilijk is de dynamiek op rationeel niveau te overzien en in te gaan zien. Dit leidt tot het advies om de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen. Verdachte is niet in staat haar emoties afdoende te reguleren en zoekt iedere keer de confrontatie op met de voor haar feitelijk te moeilijke impulsen. De minder verregaande maatregel van TBS met voorwaarden lijkt niet mogelijk. Dit zou betekenen dat de behandeling van verdachte in eerste instantie haar eigen verantwoordelijkheid is. Gezien de heftigheid van de problematiek en haar kwetsbaarheid, in combinatie met eerdere niet behandelingen die uiteindelijk niet bleken te beklijven wordt dit niet verantwoord geacht. Verdachte geeft (binnen de stringente en daarmee structurerende en veiligheid biedende kaders van de hechtenis) aan gemotiveerd te zijn voor een behandeling, doch eerder heeft dit tot te weinig resultaat geleid en onbehandeld beschikt zij over te weinig mogelijkheden tot een zinvol bestaan te komen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De treurige geschiedenis van verdachte, die van jongs af aan weinig kansen en veel tegenslag in haar leven heeft gekend en de omstandigheden die geleid hebben tot de situatie op 19 augustus 2018, alsmede de hiervoor beschreven ingewikkelde problematiek van verdachte leiden de rechtbank tot de conclusie dat de op te leggen gevangenisstraf van kortere duur dient te zijn dan door de officier van justitie geëist en het accent dient te liggen op adequate en spoedige behandeling van verdachte. Dit is voor verdachte zelf en ter bescherming van de maatschappij waarin zij uiteindelijk terug zal keren. Nu verdachte bereid is mee te werken aan een behandeling acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest een afdoende straf die ervoor zorgt dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk kan beginnen.
Door de raadsman is een beroep gedaan op de rechten verankerd in het EVRM. Dit heeft hij onderbouwd met het feit dat verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van haar aanwezigheidsrecht bij het gerechtshof in Leeuwarden op het moment dat het hoger beroep diende tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit zou mogelijk tot een andere uitkomst hebben geleid. De rechtbank overweegt dat, wat ook zij van de door de verdediging gestelde feitelijke gang van zaken rondom de zitting van de raadkamer gevangenhouding bij het gerechtshof in Leeuwarden, het de verdediging vrij stond om zich tot de rechtbank en vervolgens tot het gerechtshof te wenden met een nieuw schorsingsverzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden hier geen plaats voor een beroep op het door de raadsman gestelde vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer.
Door de raadsman is betoogd dat de rapporten van de psychiater en psycholoog ondeugdelijk zijn nu zij uitgaan van diverse speculaties en het inschatten van het recidivegevaar in grote mate afwijkt van een eerder opgesteld reclasseringsadvies. De rechtbank komt tot een andere conclusie. Uit de rapportages blijkt dat zowel de psychiater als de psycholoog de conclusies baseren op hun eigen onafhankelijk verrichte en gedegen onderzoek. Dat zij daarbij uit zouden gaan van onjuiste speculaties of leunen op eerder reclasseringsonderzoek is de rechtbank niet gebleken. Voor wat betreft de inschatting van het recidiverisico – die volgens de raadsman onjuist is – merkt de rechtbank op dat de inschatting van de reclassering waar de raadsman naar verwijst is gedaan op het moment dat verdachte werd voorgeleid. Dit betreft een inschatting van recidive op korte termijn, binnen een of twee maanden. De psychiater en de psycholoog schatten, op basis van eigen onderzoek, het recidiverisico in op langere termijn. Bovendien hebben beide deskundigen hun bevindingen besproken met de reclassering, waarbij er tevens is aangegeven door de reclassering dat toezicht door hen niet als haalbaar werd gezien. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot het laten verrichten van contra expertises en het laten opmaken van een maatregelenrapport door de reclassering af.
De rechtbank stelt vast dat:
- bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
- verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, te weten poging tot doodslag;
- de deskundigen de kans op (gewelddadige) recidive inschatten op matig tot hoog.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven, de ernst van het feit en het gevaar voor geweldsrecidive, een terbeschikkingstelling noodzakelijk is, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen die maatregel eist. Met de deskundigen is de rechtbank het eens dat een strikt kader nodig is om behandeling tot een blijvend succes te maken. De aard van de stoornis, het hoge recidiverisico op forse geweldsincidenten maken dat, bij de ambivalentie die bij verdachte speelt en haar beperkte motivatie voor behandeling, TBS met voorwaarden niet afdoende is.
De rechtbank zal bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen die verpleging eist.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging doodslag en poging zware mishandeling. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.