ECLI:NL:RBMNE:2019:6

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
16/659615-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met tbs en gevangenisstraf in Weesp

Op 2 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Lelystad, met parketnummer 16/659615-18 (P). De verdachte heeft op 19 augustus 2018 in Weesp geprobeerd haar levensgezel te doden door hem met een mes in de borst en het gezicht te steken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, waaronder die van de verdachte en het slachtoffer, en heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde in een noodweersituatie, ondanks haar verweer dat zij zich verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met tbs met dwangverpleging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik, en heeft geconcludeerd dat een intensieve behandeling noodzakelijk is voor zowel de verdachte als de bescherming van de maatschappij. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de risico's voor herhaling in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659615-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres]
gedetineerd in [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 november 2018 en 21 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. M.A. Krikke, advocaat te Naarden, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 19 augustus 2018 in Weesp heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door hem met een mes in de borst, het gezicht en elders in het lichaam te steken;
subsidiair
op 19 augustus 2018 in Weesp [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten: een klaplong en steek/snijwonden waarvoor operatief ingrijpen nodig was) heeft toegebracht door hem met een mes in de borst, het gezicht en elders in het lichaam te steken;
meer subsidiair
op 19 augustus 2018 in Weesp heeft geprobeerd haar levensgezel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de borst, het gezicht en elders in het lichaam te steken en of snijden;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer] ) meerdere keren gestoken heeft met een mes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij opgemerkt dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde [1]
De raadsman heeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte geen vooropgezette bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] met een mes te steken. De rechtbank interpreteert deze opmerking, gelet op de referte van de raadsman ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit, als een kennelijk verweer ten aanzien van voorbedachte raad. Nu dit niet ten laste gelegd is, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 december 2018 [2] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] [3] ;
- het forensisch letselonderzoek van [slachtoffer] door de GGD […] van 17 september 2018 [4] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
zij op 19 augustus 2018 te Weesp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, met een mes, in de borst en in het gezicht en elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair betoogd, daarmee anticiperend op het verweer van de raadsman, dat er gelet op de verklaring van [slachtoffer] geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, omdat verdachte [slachtoffer] eerst gestoken heeft met een mes en pas daarna geslagen is door [slachtoffer] . In het geval er vanuit gegaan wordt dat [slachtoffer] verdachte eerst geslagen heeft en verdachte hem daarna met een mes gestoken heeft, kan een beroep op noodweer volgens de officier van justitie niet slagen omdat het handelen van verdachte de toets van proportionaliteit en subsidiariteit niet kan doorstaan.
Van noodweer-exces is eveneens geen sprake omdat de gemoedstoestand waarin verdachte zou hebben verkeerd niet werd veroorzaakt door het incident zelf. De officier van justitie heeft zich ten slotte, in reactie op een daartoe strekkend verweer van de raadsman, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van putatief noodweer(exces).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte werd door [slachtoffer] aangevallen en was niet in staat om weg te komen, ze had geen alternatief. Door het pakken van een voorwerp door verdachte dat voorhanden was, is volgens de raadsman proportioneel en subsidiair gehandeld.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er sprake is geweest van noodweer-exces omdat verdachte handelde uit (grote) paniek die door de aanranding werd veroorzaakt..
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces omdat verdachte dacht te handelen uit noodweer en zij dat in alle redelijkheid ook mocht doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer / Noodweer-exces
Door verdachte is verklaard dat [slachtoffer] het bed waarin zij op dat moment lag optilde, haar vervolgens bij haar armen vastpakte en dat zij daarna door hem met vuisten in haar gezicht geslagen werd. [slachtoffer] legt een verklaring af die afwijkt van deze verklaring. [slachtoffer] heeft in zijn eerste verklaring op 24 augustus 2018 aangegeven dat hij het bed heeft opgetild en verdachte bij haar bovenarmen heeft vastgepakt. Hij merkt daarbij op dat hij dit deed uit zelfbescherming. Even daarvoor heeft hij verklaard dat hij ruzie voelde aankomen en dat als er ruzie is verdachte vervelend gaat doen, te weten slaan of een mes pakken. Hij verklaart dat verdachte wel eens een mes heeft gepakt en dat ze in het begin van de relatie met een mes in bed sliep. Op de bewuste avond pakte [slachtoffer] verdachte bij haar bovenarmen en daarna maakte verdachte met haar hand een op en neergaande beweging naar zijn borst. Hij verklaart dat hij dacht dat verdachte hem sloeg, totdat hij bloed (
de rechtbank begrijpt: bij zichzelf)zag. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte heeft geslagen met zijn vuist in haar gezicht nadat hij gestoken was. [5] Op 20 september 2018 heeft [slachtoffer] telefonisch contact gehad met verbalisant [verbalisant] waarin hij mededeelde zijn verklaring aan te willen passen. Hij heeft vervolgens gezegd dat hij verdachte ook geslagen heeft. [6] De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] met deze mededeling de volgorde van het door verdachte steken en nadien slaan door hemzelf op zich niet wijzigt. Ook in zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris op 15 november 2018 [7] heeft [slachtoffer] de volgorde van de gebeurtenissen niet met zoveel woorden gewijzigd.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat zij stak in reactie op het eerdere slaan door [slachtoffer] , maar dit vindt geen steun in de verklaring van [slachtoffer] en evenmin in het bij verdachte geconstateerde letsel of enig ander bewijsmiddel. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de haar verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen. In het verlengde daarvan, bij gebreke van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank eveneens het beroep op noodweerexces.
Putatief noodweer
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande de lezing van de verdachte niet aannemelijk. Niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] eerst verdachte heeft geslagen of dat er een dermate dreigende situatie was dat er een moment is geweest waarop de verdediging door verdachte noodzakelijk was. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte daar verschoonbaar over gedwaald heeft. Uit de enkele omstandigheid dat de [slachtoffer] het bed optilde en verdachte bij haar bovenarmen vastpakte, kon en mocht de verdachte redelijkerwijs niet afleiden dat [slachtoffer] haar zou mishandelen, ook niet nu er eerder sprake is geweest van gewelddadige ruzies tussen verdachte en [slachtoffer] . Aldus slaagt een beroep op putatief noodweer dan wel -noodweerexces evenmin.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest en daarnaast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld (TBS) met verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de pro Justitia rapportages ondeugdelijk en onvolledig zijn voor wat betreft het inschatten van het risico op herhaling. Volgens de raadsman is gelet op dit gebrek niet voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een TBS maatregel. Subsidiair heeft de raadsman verzocht contra-expertises te laten verrichten en een reclasseringsrapport over toezicht met voorwaarden op te laten maken.
Door de raadsman is meer subsidiair verzocht een (geheel) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, nu verdachte bereid is mee te werken aan een (klinische) behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 augustus 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meerdere malen met een mes te steken en te snijden in onder meer de borst, het gezicht en elders in het lichaam van haar levensgezel. Door haar handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Blijkens zijn verklaring op 15 november 2018 is het slachtoffer nog niet in staat om te werken en wordt er nog in de gaten gehouden of hij wel goed herstelt.
De persoon van de verdachte en haar omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een rapportage pro Justitia van 29 oktober 2018, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater;
- een rapportage pro Justitia van 30 oktober 2018, opgemaakt door H.E.W. Koornstra, psycholoog.
Psychiater Laheij heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Daarnaast is verdachte verminderd begaafd. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte heeft aangegeven dat zij sinds haar middelbare schooltijd is begonnen met blowen en alcohol drinken. Dit doet zij mede om de drukte in haar hoofd te dempen en om te kunnen gaan met de vele stemmingswisselingen. Vanuit haar borderline persoonlijkheidsstoornis heeft verdachte een negatief zelfbeeld, problemen met verlating en afwijzing en een beperkte emotie en impulsregulatie. Ten tijde van het ten laste gelegde werd zij deels door emoties overspoeld, verloor zij het overzicht en kwam zij door haar gebrekkige impulsregulatie tot een woede uitbraak. Daarbij nam verdachte een forse hoeveelheid alcohol in een erg explosieve situatie. Dit is verklaarbaar uit de persoonlijkheidsstoornis en het te kort schieten in coping vaardigheden. Vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis had zij slechts een beperkte keuze om te handelen. Gelet daarop adviseert de psychiater verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Psycholoog Koornstra rapporteert dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, een borderline persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol. Zij weet dat alcohol haar ontremt, maar gebruikt alcohol om haar innerlijke onrust enigszins te beteugelen en heftige prikkels af te zwakken. Door het alcoholgebruik voelt verdachte minder de terugkerende verlatingen, kritiek en afwijzingen. Daar waar de spanningen in contact hoog oplopen, wordt verdachte nog wel altijd overspoeld door het gevoel van niet goed genoeg zijn, er niet toe doen en feitelijk gevaar lopen in haar bestaan. Ten tijde van het ten laste gelegde ageerde verdachte direct agressief zonder enig zicht op de consequenties en zonder enige empathie. Zij handelde echter nog wel enigszins bewust omdat zij niet wilde dat haar zoontje iets zou merken. Vanwege de heftige problematiek adviseert de psycholoog het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
In voornoemde rapportages komen beide deskundigen tot de conclusie dat het ten laste legde in verminderde mate toe te rekenen is aan verdachte. De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Zij stelt vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Psychiater Laheij heeft ten aanzien van de risicoanalyse en prognose geconcludeerd dat verdachte weliswaar een blanco strafblad heeft, maar al eerder in relaties heeft gedreigd een partner met een mes neer te steken. De borderline persoonlijkheidsstoornis leidt tot problemen met het reguleren van emoties, impulsen en agressie. Haar alcoholverslaving leidt tot ontremming en
acting outmet verbale en fysieke agressie. Verdachte heeft een beperkt ziektebesef en nauwelijks ziekte inzicht. Ook laat verdachte zich wisselend uit over de behandeling van haar verslavingen en de noodzaak daartoe. Eerdere nazorg voor haar alcoholverslaving heeft verdachte geweigerd. Dit overziend komt de psychiater tot de conclusie dat de kans op recidive met agressie hoog is. Dit zal het grootst zijn binnen de relationele sfeer met partners. Verdachte heeft verklaard een stok achter de deur nodig te hebben. Daarnaast spelen er diverse psychosociale stressoren op het gebied van werk, financiën, huisvesting en relaties. De
copingvan verdachte schiet daarbij te kort en ook heeft zij moeite met het behouden van overzicht en planning. Gelet op de persoonlijkheidsstoornis, de gebrekkige impuls- en agressieregulatie in combinatie met het middelengebruik en de hiervoor genoemde stressoren is een interventie noodzakelijk om de maatschappij te beveiligen en verdachte te begrenzen. Een intensieve, langdurige behandeling primair gericht op de stoornis en specifiek op het zelfbeeld, de emotieregulatie en het vergoten van de coping vaardigheden is noodzakelijk. Een strafdeel met bijzondere voorwaarden is daarvoor niet afdoende. De kans op schending van de voorwaarden is te groot. Verdachte is instabiel qua stemming en daarbij zowel impulsief als explosief. De psychiater adviseert het opleggen van een TBS maatregel met verpleging van overheidswege.
Psycholoog Koornstra schat de kans op recidive in als matig tot hoog. Zij baseert dit onder meer op verdachtes beperkte probleembesef en – inzicht, haar verslavingen, de impulsiviteit, het antisociale gedrag, beperkte sociale vaardigheden, beperkte coping, beperkte arbeidsvaardigheden en de negatieve invloed van het sociale netwerk. Ook speelt de beperkte verantwoording die verdachte neemt voor het ten laste gelegde een rol. De heftige persoonlijkheidsproblematiek met regelmatige agressieve
acting out, die veelal optreedt onder invloed van alcohol, en het gebruik van messen bij momenten waarvan verdachte het gevoel heeft zich te moeten verdedigen leveren voor anderen zeer veel risico op. Verdachte heeft een cognitieve beperking waardoor het voor haar moeilijk is de dynamiek op rationeel niveau te overzien en in te gaan zien. Dit leidt tot het advies om de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen. Verdachte is niet in staat haar emoties afdoende te reguleren en zoekt iedere keer de confrontatie op met de voor haar feitelijk te moeilijke impulsen. De minder verregaande maatregel van TBS met voorwaarden lijkt niet mogelijk. Dit zou betekenen dat de behandeling van verdachte in eerste instantie haar eigen verantwoordelijkheid is. Gezien de heftigheid van de problematiek en haar kwetsbaarheid, in combinatie met eerdere niet behandelingen die uiteindelijk niet bleken te beklijven wordt dit niet verantwoord geacht. Verdachte geeft (binnen de stringente en daarmee structurerende en veiligheid biedende kaders van de hechtenis) aan gemotiveerd te zijn voor een behandeling, doch eerder heeft dit tot te weinig resultaat geleid en onbehandeld beschikt zij over te weinig mogelijkheden tot een zinvol bestaan te komen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De treurige geschiedenis van verdachte, die van jongs af aan weinig kansen en veel tegenslag in haar leven heeft gekend en de omstandigheden die geleid hebben tot de situatie op 19 augustus 2018, alsmede de hiervoor beschreven ingewikkelde problematiek van verdachte leiden de rechtbank tot de conclusie dat de op te leggen gevangenisstraf van kortere duur dient te zijn dan door de officier van justitie geëist en het accent dient te liggen op adequate en spoedige behandeling van verdachte. Dit is voor verdachte zelf en ter bescherming van de maatschappij waarin zij uiteindelijk terug zal keren. Nu verdachte bereid is mee te werken aan een behandeling acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest een afdoende straf die ervoor zorgt dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk kan beginnen.
Door de raadsman is een beroep gedaan op de rechten verankerd in het EVRM. Dit heeft hij onderbouwd met het feit dat verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van haar aanwezigheidsrecht bij het gerechtshof in Leeuwarden op het moment dat het hoger beroep diende tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit zou mogelijk tot een andere uitkomst hebben geleid. De rechtbank overweegt dat, wat ook zij van de door de verdediging gestelde feitelijke gang van zaken rondom de zitting van de raadkamer gevangenhouding bij het gerechtshof in Leeuwarden, het de verdediging vrij stond om zich tot de rechtbank en vervolgens tot het gerechtshof te wenden met een nieuw schorsingsverzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden hier geen plaats voor een beroep op het door de raadsman gestelde vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer.
TBS-maatregel
Door de raadsman is betoogd dat de rapporten van de psychiater en psycholoog ondeugdelijk zijn nu zij uitgaan van diverse speculaties en het inschatten van het recidivegevaar in grote mate afwijkt van een eerder opgesteld reclasseringsadvies. De rechtbank komt tot een andere conclusie. Uit de rapportages blijkt dat zowel de psychiater als de psycholoog de conclusies baseren op hun eigen onafhankelijk verrichte en gedegen onderzoek. Dat zij daarbij uit zouden gaan van onjuiste speculaties of leunen op eerder reclasseringsonderzoek is de rechtbank niet gebleken. Voor wat betreft de inschatting van het recidiverisico – die volgens de raadsman onjuist is – merkt de rechtbank op dat de inschatting van de reclassering waar de raadsman naar verwijst is gedaan op het moment dat verdachte werd voorgeleid. Dit betreft een inschatting van recidive op korte termijn, binnen een of twee maanden. De psychiater en de psycholoog schatten, op basis van eigen onderzoek, het recidiverisico in op langere termijn. Bovendien hebben beide deskundigen hun bevindingen besproken met de reclassering, waarbij er tevens is aangegeven door de reclassering dat toezicht door hen niet als haalbaar werd gezien. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot het laten verrichten van contra expertises en het laten opmaken van een maatregelenrapport door de reclassering af.
De rechtbank stelt vast dat:
  • bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, te weten poging tot doodslag;
  • de deskundigen de kans op (gewelddadige) recidive inschatten op matig tot hoog.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven, de ernst van het feit en het gevaar voor geweldsrecidive, een terbeschikkingstelling noodzakelijk is, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen die maatregel eist. Met de deskundigen is de rechtbank het eens dat een strikt kader nodig is om behandeling tot een blijvend succes te maken. De aard van de stoornis, het hoge recidiverisico op forse geweldsincidenten maken dat, bij de ambivalentie die bij verdachte speelt en haar beperkte motivatie voor behandeling, TBS met voorwaarden niet afdoende is.
De rechtbank zal bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, omdat de algemene veiligheid van personen en goederen die verpleging eist.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging doodslag en poging zware mishandeling. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
Strafbare dader
- verklaart verdachte voor het onder primair bewezen verklaarde strafbaar
;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de borst en/of in het gezicht en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan haar levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een klaplong en/of diverse steek/snijwonden waarvoor operatief ingrijpen nodig was), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de borst en/of in het gezicht en/of elders in het lichaam te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de borst en/of in het gezicht en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2018240665, opgemaakte door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 126. Tenzij anders vermeld, zijn dit de processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Zie de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting op 21 december 2018.
3.Pagina 92, alinea 3 tot en met 5, pagina 93, alinea 4 en pagina 94.
4.Pagina 106 tot en met 110.
5.Pagina 93.
6.Pagina 120.
7.Zie de verklaring van [slachtoffer] afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 november 2018.