In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 14 september 2018 in Hilversum, waarbij de verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijk geweld. De zitting vond plaats op 22 november 2019, waarbij de verdachte aanwezig was, en de rechtbank besloot om de zitting achter gesloten deuren te houden vanwege de minderjarigheid van de verdachte. De officier van justitie kon niet bewijzen dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt, en vroeg om vrijspraak van de primaire verdenking, maar stelde dat de subsidiaire verdenking van openlijk geweld wel bewezen kon worden.
De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Kilinç, pleitte voor vrijspraak van zowel de primaire als de subsidiaire verdenking, stellende dat de verdachte geen geweld had gebruikt en enkel had geprobeerd om de partijen uit elkaar te halen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van getuigen waren niet specifiek genoeg om de verdachte te impliceren in het geweld. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt, waardoor zowel de primaire als de subsidiaire verdenking niet wettig en overtuigend konden worden bewezen.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2019.