ECLI:NL:RBMNE:2019:5964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
16/194006-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige wegens openlijke geweldpleging met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding aan het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De zaak vond plaats achter gesloten deuren, gezien de minderjarigheid van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 september 2018 betrokken was bij een vechtpartij in Hilversum, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], zwaar werd mishandeld. De officier van justitie heeft de verdachte vrijgesproken van de primaire verdenking van zware mishandeling, maar de rechtbank heeft bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 60 uur opgelegd, waarbij rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 1.539,70 toegewezen aan het slachtoffer, met inachtneming van de eigen schuld van het slachtoffer in de situatie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kosten voor medische zorg en immateriële schade zijn vergoed, maar andere schadeposten zijn afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte geen jeugddetentie opgelegd, maar heeft wel de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/194006-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2019
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: [voornaam van verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [voornaam van verdachte] heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 november 2019. Omdat [voornaam van verdachte] minderjarig was ten tijde van het feit waarvan hij wordt verdacht, heeft de zitting achter gesloten deuren plaatsgevonden. Dit betekent dat er geen publiek in de zittingszaal aanwezig mocht zijn. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 29 november 2019, omdat de rechtbank in alle zaken tegen de verschillende verdachten in deze zaak tegelijk uitspraak wilde doen.
[voornaam van verdachte] is niet op de zitting van 22 november 2019 verschenen. De advocaat van [voornaam van verdachte] ,
mr. M. Veldman, is wel verschenen, maar zij heeft aangegeven dat [voornaam van verdachte] haar niet formeel toestemming heeft gegeven om namens hem ter zitting het woord te doen. Dit betekent juridisch gezien dat het vonnis bij verstek is gewezen. Dat houdt in dat de rechtbank alleen heeft geluisterd naar de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [voornaam van verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij een vechtpartij op straat op 14 september 2018 in Hilversum. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen.
De tenlastelegging is zo opgebouwd dat de rechtbank eerst moet kijken of kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] (de ‘primaire verdenking’). Indien dat niet het geval is, moet worden gekeken of kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] en/of een auto (de ‘subsidiaire verdenking’).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [voornaam van verdachte] , moet de rechtbank kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [voornaam van verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan niet worden bewezen dat [voornaam van verdachte] met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht bij aangever. Zij heeft daarom gevraagd [voornaam van verdachte] van de primaire verdenking vrij te spreken. De officier van justitie vindt dat wel kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire verdenking, het plegen van openlijk geweld.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op vrijdag 14 september 2018 aan het werk was in [naam winkelcentrum] , gelegen tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te Hilversum. Hij zag een groepje jeugd van zes of zeven personen staan. Hij kreeg van een van de jongens een tik in zijn gezicht. Daarna begonnen ze allemaal. Op enig moment lag hij op de grond. Toen hij daar lag, bleven ze slaan en schoppen. [2]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat een aannemer die werkzaam was in het winkelcentrum een woordenwisseling kreeg met een groep jongeren. De groep jongeren bestond uit een groep van vijf personen. [3] Zij zag dat de gehele groep zich keerde tegen de aannemer en op hem in begon te slaan. Zij zag dat de aannemer door het slaan en het geweld wat op hem werd uitgeoefend op de grond viel. Hij werd toen hij op de grond viel nog steeds geslagen en geschopt door de gehele groep. [4]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat er een man werd geslagen en geschopt door een groep van vijf of meerdere jongens. [5] Zij zag dat op een gegeven moment één van de jongens de man omduwde tegen een zwarte auto. [6]
[getuige 3] heeft verklaard dat zij zag dat de jongens de man vastgrepen en hem tegen het raam van de kapsalon gooiden. [7]
Politieagent [politieagent 1] heeft de camerabeelden vanuit het winkelcentrum [naam winkelcentrum] in Hilversum bekeken. Op deze camerabeelden stond een groep jongens, die de aanduiding BE1 tot en met BE6 hebben gekregen. [8] De politieagente zag op de beelden dat alle BE’s in een kring om het slachtoffer heen stonden. [9] Zij zag dat BE2 het slachtoffer een duw gaf. Zij zag dat alle andere BE’s heel dicht op het slachtoffer kwamen staan. Zij zag dat BE4 het slachtoffer een duw gaf. Zij zag dat BE1 het slachtoffer vervolgens ook duwde. Het slachtoffer werd zichtbaar door de groep heen geduwd. Zij zag dat BE2 met zijn rechtervuist het slachtoffer een harde duw in zijn gezicht gaf. [10] Zij zag dat de groep achter het slachtoffer aan rende. [11] Zij zag op de camerabeelden dat er een worsteling ontstond tussen de geparkeerde auto’s in. [12]
Politieagenten [politieagent 2] en [politieagent 3] hebben [verdachte] herkend als BE4. [13]
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak van de primaire verdenking
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] het opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal [voornaam van verdachte] daarom vrijspreken van de primaire verdenking.
Bewezenverklaring van de subsidiaire verdenking
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat een groep jongens geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer en dat [voornaam van verdachte] een van deze jongens was. De rechtbank kan niet precies vaststellen wie van de jongens wat heeft gedaan, maar voor een bewezenverklaring van de verdenking van openlijk geweld is dat ook niet nodig. Voldoende is dat kan worden vastgesteld dat [voornaam van verdachte] een bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Aangezien op de camerabeelden te zien is dat [voornaam van verdachte] het slachtoffer een duw heeft gegeven en het slachtoffer en een getuige daarnaast hebben verklaard dat alle jongens geweld tegen het slachtoffer hebben gebruikt, stelt de rechtbank vast dat [voornaam van verdachte] een bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank vindt daarom dat kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire verdenking.
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat [voornaam van verdachte] en de andere jongens met opzet geweld hebben gebruikt tegen een auto, waardoor [voornaam van verdachte] van dat deel van de verdenking zal worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [voornaam van verdachte] :
subsidiaire verdenking
op 14 september 2018 te Hilversum, openlijk, te weten, op de [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal:
- achterna rennen/lopen en insluiten van die [slachtoffer] en
- duwen tegen en/of trekken aan het lichaam van die [slachtoffer] (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) slaan, stompen, schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- gooien/duwen van die [slachtoffer] tegen een auto en
- vastpakken van die [slachtoffer] en vervolgens gooien tegen het raam van de kapsalon.
[voornaam van verdachte] zal worden vrijgesproken van alles wat meer ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging aangepast, maar dat is niet in het nadeel van [voornaam van verdachte] gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Er is niet gebleken dat er zo'n rechtvaardigingsgrond voor de openlijk geweldpleging bestond. Het door [voornaam van verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [voornaam van verdachte] gepleegde feit (subsidiaire verdenking):

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’.

7.STRAFBAARHEID VAN [voornaam van verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Er is niet gebleken dat er in het geval van [voornaam van verdachte] sprake is van zo’n schulduitsluitingsgrond. [voornaam van verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd [voornaam van verdachte] een werkstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar. Dit zou betekenen dat [voornaam van verdachte] nu 60 uur zou moeten werken en dat hij de andere 60 uur pas zou hoeven werken als hij binnen de proeftijd van 2 jaar opnieuw een strafbaar feit zou plegen.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf in deze zaak passend is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [voornaam van verdachte] .
De openlijk geweldpleging
[voornaam van verdachte] heeft samen met anderen bij de ingang van een winkelcentrum geweld gepleegd tegen het slachtoffer, dat daar toevallig liep. Het slachtoffer heeft hierbij een gebroken arm en verschillende andere verwondingen opgelopen. Ook heeft de openlijk geweldpleging veel impact op het slachtoffer gehad. Zo was de situatie heel beangstigend voor hem en heeft hij een tijd niet kunnen werken. De openlijk geweldpleging heeft daarnaast niet alleen gevolgen gehad voor het slachtoffer, maar ook voor de mensen die het hebben gezien of die erover hebben gehoord. Dat er geweld wordt gepleegd tegen toevallige voorbijgangers, leidt er namelijk toe dat mensen zich minder veilig voelen op straat. De rechtbank neemt dit [voornaam van verdachte] kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf ook rekening gehouden met:
  • de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [voornaam van verdachte] van 14 oktober 2019;
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 11 december 2018;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 november 2019;
  • de rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland van 14 november 2019.
Uit het strafblad van [voornaam van verdachte] blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict.
[voornaam van verdachte] is door een GZ-psycholoog, drs. K.T.E. Zászlós, onderzocht. De psycholoog heeft bij [voornaam van verdachte] “kenmerken van een oppositioneel opstandige en normoverschijdende gedragsstoornis” vastgesteld, maar [voornaam van verdachte] voldoet niet aan alle kenmerken om de diagnose van deze stoornis officieel vast te kunnen stellen. [voornaam van verdachte] zoekt telkens de grenzen op, kan moeilijk omgaan met gezag, gaat vaak niet naar school, liegt en komt in contact met de politie. De ouders van [voornaam van verdachte] bieden hem onvoldoende toezicht, leiding en ondersteuning, waardoor ook sprake is van “ouder-kind relatieproblemen”. Omdat [voornaam van verdachte] niet over de verdenking heeft willen praten, kan de vraag of de hiervoor genoemde problemen van [voornaam van verdachte] invloed hebben gehad op zijn gedrag tijdens de openlijk geweldpleging niet worden beantwoord. De psycholoog adviseert om [voornaam van verdachte] opnieuw de maatregel ITB-Criem op te leggen, om verder te kunnen werken aan de problemen van [voornaam van verdachte] .
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft ook onderzoek gedaan naar [voornaam van verdachte] en heeft naar aanleiding van dat onderzoek een advies gegeven. De rechtbank heeft op de zitting daarover gesproken met een medewerker van de Raad, de heer [A] . Volgens de Raad zijn er verschillende problemen waaraan zou kunnen worden gewerkt, zoals de schoolgang, zelfstandigheid en sociale contacten van [voornaam van verdachte] , maar de verwachting is dat [voornaam van verdachte] en zijn ouders niet aan hulpverlening of begeleiding mee zullen werken. Als er een reclasseringstoezicht wordt opgelegd, kan dit volgens de Raad beter door de volwassenreclassering dan door de jeugdreclassering worden uitgevoerd.
Tot slot heeft ook Samen Veilig Midden-Nederland een rapportage over [voornaam van verdachte] uitgebracht. De heer [B] , die tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis de toezichthouder van [voornaam van verdachte] was, heeft tijdens de zitting een verklaring afgelegd. Volgens de heer [B] is het, gelet op de verschillende problemen van [voornaam van verdachte] , wenselijk dat de begeleiding door de jeugdreclassering na het vonnis doorloopt, maar deze begeleiding heeft volgens hem weinig kans van slagen. [voornaam van verdachte] is namelijk vaak niet op afspraken verschenen en lijkt niet gemotiveerd voor hulpverlening. Het advies is daarom om een geheel onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Conclusie
De rechtbank vindt dat een werkstraf voor de duur van 60 uur passend is bij het feit dat [voornaam van verdachte] heeft gepleegd. Omdat het feit al meer dan een jaar geleden is gepleegd en [voornaam van verdachte] sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met de politie, [voornaam van verdachte] niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van geweld en hij daarnaast niet gemotiveerd is voor begeleiding en hulpverlening, zal de rechtbank geen voorwaardelijke straf opleggen.
Omdat [voornaam van verdachte] na zijn aanhouding drie dagen op het politiebureau heeft doorgebracht, zullen er zes uren van de werkstraf worden afgetrokken. Dit betekent dat [voornaam van verdachte] nog 54 uur zal moeten werken.
De rechtbank legt aan [voornaam van verdachte] geen jeugddetentie op, zodat het (al geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

Het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft aangegeven dat hij schade heeft geleden door de openlijk geweldpleging en heeft bij de rechtbank een vordering ingediend tot vergoeding van deze schade. Hij vraagt vergoeding van de volgende schadeposten:
- medische kosten (eigen risico): € 885,00
- kosten aanschaf stressbal: € 8,99
- kosten aanschaf medicijnen: € 10,44
- kosten aanschaf zalf: € 7,95
- verlies van inkomsten: € 9.289,91
- immateriële schade (‘smartengeld’): € 1.150,00
De officier heeft gevraagd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer schade heeft geleden en zal de kosten voor het eigen risico (€ 885,00), de stressbal (€ 8,99), de zalf (€ 7,95) en de immateriële schade
(€ 1.150,00) geheel toewijzen. Wat betreft de medicijnen zullen alleen de kosten voor de paracetamol (€ 0,99) worden toegewezen. Het totaalbedrag is dan € 2.052,93. Omdat de rechtbank vindt dat het slachtoffer ook een aandeel had in (de escalatie van) het geweld, waardoor sprake is van een gedeelte ‘eigen schuld’, zal zij dit bedrag met 25 procent verminderen. Het toe te wijzen bedrag komt daarmee neer op € 1.539,70.
De vordering zal tot dit bedrag hoofdelijk worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Omdat [voornaam van verdachte] ten tijde van de openlijk geweldpleging nog minderjarig was, zal er in het kader van de schadevergoedingsmaatregel geen aanvullende jeugddetentie worden bepaald.
‘Hoofdelijk’ betekent dat het slachtoffer het geld zowel op [voornaam van verdachte] als op (één van) de medeverdachten kan verhalen. [voornaam van verdachte] en de medeverdachten zullen dan onderling uit moeten maken hoe het te betalen bedrag onder hen wordt verdeeld. De schadevergoedingsmaatregel houdt in dat het slachtoffer niet zelf naar [voornaam van verdachte] of een van de medeverdachten toe hoeft te gaan om het geld te krijgen, maar dat de Staat dit namens het slachtoffer zal doen. [voornaam van verdachte] (of een van de medeverdachten) zal het geld dus aan de Staat moeten betalen en de Staat zal het bedrag dan weer aan het slachtoffer uitbetalen.
[voornaam van verdachte] zal ook worden veroordeeld tot het betalen van de kosten die het slachtoffer in het kader van de tenuitvoerlegging van dit vonnis heeft gemaakt of nog zal moeten maken.
Het slachtoffer zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op de oscillococcinum. De rechtbank ziet namelijk geen verband tussen de openlijk geweldpleging en het gebruik van dit medicijn, dat een medicijn tegen griep betreft. Het slachtoffer zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op het verlies van inkomsten. De rechtbank vindt het wel aannemelijk dat het slachtoffer na de geweldpleging een tijd niet heeft kunnen werken, maar vindt de door het slachtoffer bijgevoegde offertes niet duidelijk genoeg. Zo hebben de offertes in bijlage 8 en bijlage 10 hetzelfde offertenummer en staat op de offertes in bijlage 9 en bijlage 10 precies hetzelfde bedrag. Ook is niet duidelijk geworden wanneer het slachtoffer de werkzaamheden precies zou verrichten en of hij deze werkzaamheden later misschien geheel of gedeeltelijk alsnog heeft verricht. Als het slachtoffer de kosten voor de oscillococcinum en de werkzaamheden toch vergoed wil hebben, kan hij zijn vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft de volgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast: 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [voornaam van verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [voornaam van verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [voornaam van verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [voornaam van verdachte] tot een
werkstrafvoor de duur van
60 uur;
- beveelt dat voor het geval [voornaam van verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door [voornaam van verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt [voornaam van verdachte] tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2018 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [voornaam van verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt [voornaam van verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [voornaam van verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.539,70 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2018 tot de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat [voornaam van verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (één van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. H.A. Gerritse en A.R. Creutzberg, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [voornaam van verdachte] wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal
- te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] tegen/op een auto te duwen/gooien en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) tegen het raam (van de kapsalon) aan te gooien en/of
- die [slachtoffer] ten val te brengen door te duwen en/of te slaan en/of te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan, terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt;

( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland openlijk, te weten, op de [straatnaam 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] en/of tegen een goed te weten een auto,
welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (telkens):
- achterna rennen/lopen en/of insluiten van die [slachtoffer] en/of
- duwen tegen en/of trekken aan het lichaam van die [slachtoffer] (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) slaan, stompen, schoppen en/of trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- gooien/duwen van die [slachtoffer] tegen/op een auto en/of
- vast pakken van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) gooien tegen het raam (van de kapsalon) en/of
- trekken van de oorbel van die [slachtoffer] uit het (de) oor(lel);

( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 oktober 2018, genummerd BVH 2018266387 ( [.] ), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 297. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 14.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 101.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 102.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 89.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 90.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 83-84.
8.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politieagent 1] , p. 43.
9.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politieagent 1] , p. 46.
10.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politieagent 1] , p. 47.
11.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politieagent 1] , p. 48.
12.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [politieagent 1] , p. 51.
13.Proces-verbaal herkenning, opgemaakt door [politieagent 2] en [politieagent 3] , p. 63-64.