9.4Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de nabestaanden van het slachtoffer (de ouders) als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben. De volgende schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking.
Kosten lijkbezorging
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen een vorderingsrecht. Het staat vast dat de kosten van lijkbezorging ten laste zijn gekomen van de ouders van [slachtoffer] en zij hebben als benadeelde partij vergoeding hiervan gevorderd. Ter zitting is door de advocaat toegelicht dat er geen verzekeringen waren.
Onder lijkbezorging wordt verstaan alle handelingen met betrekking tot het geven van een eindbestemming aan de overledene.
De rechtbank zal in de eerste plaats de volgende schadeposten toewijzen: “ritueel wassen van overledene” (€ 150,-), “stof voor het wikkelen van het stoffelijk overschot” (€ 50,-) en “kosten uitvaartvereniging”. De raadsman van verdachte heeft over de laatste schadepost opgemerkt dat het gevorderde bedrag is gebaseerd op een onjuiste wisselkoers. De rechtbank stelt dit bedrag vast aan de hand van de wisselkoers op 4 maart 2018, de datum waarop het lichaam van [slachtoffer] is overgebracht naar Marokko. Dit bedrag van € 2.898,17 zal de rechtbank als schade toewijzen.
Daarnaast hebben de ouders van [slachtoffer] een vergoeding van de reiskosten gevorderd voor verschillende familieleden. Deze reiskosten zien in de eerste plaats op de vliegtickets die zijn geboekt op het moment dat enkele familieleden, die in Turkije waren, op 26 februari 2018 hoorden dat [slachtoffer] was overleden. In de tweede plaats zijn de kosten van de vliegtickets opgenomen die familieleden hebben geboekt om bij de begrafenis van [slachtoffer] in Marokko aanwezig te kunnen zijn.
Voor de vraag welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, heeft de rechtbank gelet op de “kring van nabestaanden” in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW. Hieruit volgt dat de ouders van [slachtoffer] , zijn zusje en zijn broer het recht hebben om een vergoeding te vorderen voor de kosten die zij gemaakt hebben. Dat bestaat uit de volgende schadebedragen:
- retourtickets Turkije (moeder [slachtoffer] ): € 125,00
- retourtickets Turkije (zusje [slachtoffer] ): € 125,00
- tickets begrafenis Marokko (vader [slachtoffer] ): € 210,00
- tickets begrafenis Marokko (moeder [slachtoffer] ): € 210,00
- tickets begrafenis Marokko (zusje [slachtoffer] ): € 210,64
- tickets begrafenis Marokko (broer [slachtoffer] ): € 214,41
Totaal: € 1.095,05
Voor de andere familieleden geldt dat zij (juridisch gezien) niet vallen binnen de “kring van nabestaanden” en dus geen zelfstandig recht op schadevergoeding hebben. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel afwijzen.
De ouders van [slachtoffer] hebben verder schadevergoeding gevorderd in verband met eten en drinken dat door hen werd aangeboden aan gasten in Nederland (€ 2.000,-) en in Marokko (€ 1.500,-). Deze kosten hebben naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op het geven van een eindbestemming (zoals dit in de wet is verwoord) aan [slachtoffer] , en staan overigens ook in een te ver verwijderd verband met het ongeval, en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
Reiskosten
De ouders van [slachtoffer] hebben vergoeding voor de reiskosten gevorderd die zij hebben gemaakt voor (onder andere) verschillende gesprekken met hun raadsman en de officier van justitie. Deze kosten worden geschat op € 300,-.
De rechtbank stelt vast dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als materiële schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, nu dit redelijke kosten zijn die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De rechtbank zal dit bedrag van € 300,-, dat door de raadsman van verdachte overigens niet is betwist, toewijzen.
Daarnaast zal de rechtbank de taxikosten toewijzen die door de ouders van [slachtoffer] in Nederland en Marokko zijn gemaakt. Dit betreft een bedrag van in totaal € 130,-.
Scooter
Zoals hiervoor is uiteengezet voorziet artikel 6:108 BW in een regeling voor kosten die nabestaanden als benadeelde partij kunnen vorderen in het strafproces. Het gaat in dat artikel om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade kunnen in beginsel worden toegewezen. Voor vergoeding van andere schade dan deze posten biedt de wet geen grondslag. Hieruit volgt dat de gevorderde vergoeding van € 900,- voor de scooter waarop [slachtoffer] reed niet voor vergoeding in dit strafproces in aanmerking komt, nu deze post niet is genoemd in artikel 6:108 BW. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen, hoewel de rechtbank zich realiseert dat deze beslissing voor de ouders van [slachtoffer] erg onbevredigend zal zijn.
Totaal materiële schade
De rechtbank wijst de volgende schadeposten toe:
- ritueel wassen van overledene: € 150,00
- stof voor het wikkelen van het stoffelijk overschot: € 50,00
- kosten uitvaartvereniging: € 2.898,17
- vliegtickets: € 1.095,05
- reiskosten: € 300,00
- taxikosten: € 130,00
Totaal: € 4.623,22
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank zoekt, gelet op de relatief eenvoudige aard van een vordering als benadeelde partij in het strafgeding, aansluiting bij Tarief I (tot € 10.000,-), wat neerkomt op € 461,- per punt. De rechtbank kent 2 punten (opstellen vordering en bijwonen zitting) toe zodat de kosten worden begroot op € 922,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de ouders van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.623,22, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 56 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.