ECLI:NL:RBMNE:2019:5913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
16-009702-19 en 96-148002-15 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag op verkeersplein in Utrecht

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 februari 2018 in Utrecht een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 79 en 93 km/h op een verkeersplein, terwijl de maximumsnelheid 50 km/h was. Hij negeerde een rood verkeerslicht en reed via een verkeerde voorsorteerstrook rechtdoor, waardoor hij een 16-jarige snorfietser aanreed die op dat moment groen licht had. Het slachtoffer overleed kort na de aanrijding in het ziekenhuis.

Tijdens de rechtszitting op 28 november 2019 heeft de officier van justitie, mr. H. Leepel, de verdachte beschuldigd van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De verdediging erkende dat het feit bewezen kon worden, maar betwistte de kwalificatie van het rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meerdere verkeersovertredingen had begaan, waaronder het negeren van een oranje verkeerslicht en het rijden met een te hoge snelheid. De rechtbank concludeerde dat het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend moest worden gekwalificeerd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ouders van het slachtoffer, die als benadeelde partij in het proces waren betrokken. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden en de eerdere snelheidsovertredingen van de verdachte, die nog in een proeftijd zat voor een eerdere ontzegging van de rijbevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-009702-19 en 96-148002-15 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. G. de Hosson, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 26 februari 2018 in Utrecht, als gevolg van (zeer) onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) als gevolg van het daarop volgende verkeersongeval is overleden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, maar dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als “zeer onvoorzichtig/onoplettend” maar als “aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend”.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke omstandigheden van het verkeersongeval
Op 26 februari 2018 rond 16.25 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op het Henry Dunantplein in Utrecht (hierna: het verkeersplein). Verdachte reed met zijn auto het verkeersplein op. [slachtoffer] stak op dat moment het verkeersplein over. Hij had groen licht. Verdachte is toen tegen de snorfiets van [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] is later die dag in het ziekenhuis overleden.
Door de politie is uitgebreid onderzoek gedaan naar dit verkeersongeval. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat verdachte, toen hij de stopstreep passeerde (minimaal) 2,6 seconden rood licht had. [slachtoffer] had op het moment dat hij overstak (maximaal) 0,9 seconden groen licht. Aan de hand van het onderzoek is (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het ongeval moet hebben gereden met een snelheid tussen de 79 km/h en 93 km/h. De maximumsnelheid was op de locatie van het ongeval 50 km/h. Verder blijkt uit het onderzoek op de plaats delict dat verdachte via de voorsorteerstrook voor rechtsaf uiteindelijk rechtdoor is gereden.
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft onder andere verklaard dat hij, toen hij zag dat het verkeerslicht oranje was, zijn snelheid heeft verhoogd en, via de voorsorteerstrook voor rechtsaf, rechtdoor het verkeersplein op is gereden. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet weet hoe hard hij reed en dat hij niet naar het verkeerslicht heeft gekeken op het moment dat hij de stopstreep passeerde. Verder heeft verdachte ter terechtzitting expliciet opgemerkt dat hij de uitkomsten en conclusies van het onderzoek zoals opgenomen in het dossier (de verkeersongevalanalyses en de analyse van een verkeersdelict) niet betwist.
Nu verdachte de hem ten laste gelegde gedragingen, voor zover hij zich daar bewust van is geweest, heeft erkend, zal de rechtbank verdachte aanmerken als een bekennende verdachte. De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit van wat aan verdachte is ten laste gelegd. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 28 november 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2018
- het proces-verbaal analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie, van 10 oktober 2018 [3] ;
- het proces-verbaal snelheidsberekeningen op basis van logbestanden uit een verkeersregelinstallatie, van 5 juni 2018 [4] ;
- het proces-verbaal van onnatuurlijke dood van 5 maart 2018 [5] .
Conclusie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het rijgedrag van verdachte als “zeer” of als “aanmerkelijk” onvoorzichtig en onoplettend moet worden gekwalificeerd. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte reed met zijn auto op de Einsteindreef in de richting van een groot verkeersplein met meerdere (kruisende) verkeersstromen van auto’s en fietsers. Uit de verkeersongevalanalyse is gebleken dat verdachte op de Einsteindreef met een reeds te hoge snelheid van ruim 65 kilometer per uur (terwijl 50 km/u was toegestaan) op het verkeersplein is toegereden. Op het moment dat het verkeerslicht op het verkeersplein op oranje sprong, bevond verdachte zich op een afstand van minimaal 100 meter tot de stopstreep. Uit het onderzoek naar dit verkeersongeval blijkt dat als verdachte op dat moment had geremd, hij – ondanks zijn te hoge snelheid op dat moment – in staat moest zijn geweest om zijn auto, normaal remmend, voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Verdachte negeerde echter het oranje verkeerslicht, besloot – anders dan de auto voor hem – niet te remmen maar door te rijden en hierbij tevens zijn snelheid flink te verhogen naar een snelheid van tussen de 79 km/h en 93 km/h. Daarbij wisselde verdachte van rijstrook en reed hij vervolgens over de (verkeerde) voorsorteerstrook voor rechtsaf, door het rode verkeerslicht, rechtdoor dit (drukke) verkeersplein op.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte is tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Het handelen en rijgedrag van verdachte houdt meer in dan een enkele onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Verdachte heeft immers meerdere (op zichzelf staande) verkeersovertredingen begaan (niet remmen voor oranje, manoeuvreren naar een verkeerde voorsorteerstrook, een veel te hoge snelheid en daarna door rood rijden). Niet alleen het feit dat meerdere forse verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan direct voorafgaand aan het naderen van een (druk) verkeersplein met verschillende kruisende verkeersstromen, moet worden aangemerkt als “zeer onvoorzichtig en onoplettend” rijgedrag.
De rechtbank komt concluderend tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte heeft schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en de rechtbank merkt dit aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 februari 2018, te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Einsteindreef, komende uit de richting van de Humberdreef en gaande in de richting van de Karl Marxdreef en de kruising van die Einsteindreef met het Henry Dunantplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een te hoge snelheid te rijden en
- vervolgens met een hoge en sterk oplopende snelheid voor de kruising van die Einsteindreef met het Henry Dunantplein, via de voorsorteerstrook voor rechtsaf, rechtdoor (in de richting van Maarssen) het Henry Dunantplein op te rijden en
- daarbij in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond (te weten voor rechts), aangeeft en
- niet te stoppen voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat reeds (minimaal 2,6 seconden) rood licht uitstraalde en
- zich er daarbij niet van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en
- daarbij geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een snorfiets van rechts kwam, terwijl het verkeerslicht voor die [slachtoffer] op dat moment groen licht uitstraalde en
- vervolgens niet af te remmen en niet uit te wijken voor die [slachtoffer] en
- vervolgens tegen de door [slachtoffer] bestuurde snorfiets is gebotst, waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de impact die deze gebeurtenis heeft gehad op het leven van verdachte en op het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid neemt. De raadsman heeft verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten, zoals die door de rechtbanken worden gehanteerd, wanneer het gaat om een dodelijk ongeval en een aanmerkelijke mate van schuld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is op 26 februari 2018 met zijn auto een verkeersplein genaderd en heeft daarbij een oranje verkeerslicht genegeerd, gas bij gegeven en gebruik gemaakt van een verkeerde voorsorteerstrook. Vervolgens is verdachte met een snelheid tussen de 79 en 93 km/h door rood gereden en heeft hij een aanrijding veroorzaakt met een snorfiets, waardoor [slachtoffer] , die op het moment van oversteken groen licht had, is komen te overlijden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op deze zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Verdachte heeft zich met zijn rijgedrag onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van de andere weggebruikers. Door zijn gedrag heeft hij de zestienjarige [slachtoffer] het leven ontnomen en de nabestaanden een groot en onherstelbaar verlies aangedaan. Het is voor de nabestaanden onverteerbaar dat zij door dit gevaarlijke verkeersgedrag van verdachte [slachtoffer] zijn kwijtgeraakt. Op de zitting hebben de vader en moeder van [slachtoffer] verteld wat dit verlies voor hen betekent en hoe groot de gevolgen hiervan zijn voor hun dagelijkse leven.
Verdachte heeft bij de politie en op de zitting van 28 november 2019 verklaringen afgelegd over het verkeersongeval op 26 februari 2018. Hoewel verdachte in deze verklaringen erkent dat hij fouten heeft gemaakt, lijkt zijn inzicht in het verwijtbare van zijn handelen beperkt. Ook tijdens de behandeling van de zaak op zitting is hierbij stilgestaan. Zo verklaarde verdachte dat hij terug is gegaan naar de plek van het ongeval en dat hem daarbij is opgevallen dat er daar wel meer mensen door een oranje licht rijden. In het reclasseringsrapport wordt over de houding van verdachte opgemerkt dat onduidelijk is gebleven of er “opportunistische redenen ten grondslag liggen aan zijn denkwijze of dat hij zijn gedrag voor zichzelf rechtvaardigt om de heftige consequenties (overlijden slachtoffer) te kunnen dragen.” Ter zitting is dit ook aan de orde geweest, waarbij het de rechtbank niet is gelukt hierin meer inzicht te verkrijgen. Wat daar ook van zij, het moet voor de nabestaanden ontzettend zwaar vallen dat verdachte slechts beperkt verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden.
De rechtbank heeft ook gelet op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in 2015 en in 2017 meerdere keren is bestraft voor snelheidsovertredingen. Van de laatste zaak liep verdachte nog in een proeftijd.
In het reclasseringsadvies van 27 november 2019 wordt over verdachte opgemerkt dat hij weinig verantwoordelijkheid neemt als verkeersdeelnemer en niet lijkt in te zien dat hij risicovol gedrag vertoont in het verkeer. De reclassering vindt het zorgelijk dat eerdere afdoeningen geen gedragsverandering hebben teweeggebracht, maar zij zien geen mogelijkheden om de risico’s te beperken, omdat er geen geschikte gedragsinterventies (in een forensisch kader) bestaan op dit gebied. Het recidiverisico op verkeersovertredingen wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog.
De rechtbank kan zich vinden in het reclasseringsadvies en maakt zich zorgen over het feit dat eerdere bestraffingen niet tot een positieve gedragsverandering bij verdachte hebben geleid. Zelfs na de dodelijke aanrijding op 26 februari 2018 is verdachte bestraft voor snelheidsovertredingen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval, waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die volledig tegemoetkomt aan de belangen van alle betrokkenen. Voor de ouders en de overige nabestaanden van [slachtoffer] zal geen enkele straf het immense verdriet over het verlies van [slachtoffer] weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Bij de vraag welke straf dan passend is, is voor de rechtbank het volgende belangrijk. Verdachte heeft voorafgaand aan het ongeval verschillende verkeersovertredingen gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot een dodelijke afloop. Verdachte was eerder bestraft voor verschillende snelheidsovertredingen en liep nog in een proeftijd van een voorwaardelijke rij-ontzegging van 2 maanden. Gelet op al deze omstandigheden kan niet met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan.
De rechtbank neemt de houding van verdachte, waaruit slechts een beperkte schuldbewustheid spreekt, niet in strafverzwarende zin mee, omdat onduidelijk is gebleven waar deze houding uit voortvloeit.
De rechtbank zal, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en ter voorkoming dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Hopelijk zal dit in de toekomst leiden tot een gedragsverandering bij verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Gelet op het verwijt dat verdachte in deze zaak kan worden gemaakt en op zijn recidive voor te hard rijden bepaalt de rechtbank de duur van deze ontzegging op 4 jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] (de ouders van het slachtoffer) hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen een bedrag van € 11.488,92. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een aantal schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Onduidelijk is of en in hoeverre de opgevoerde kosten door een reisverzekering of een uitvaartverzekering zijn vergoed. De kosten van de vliegtickets komen bovendien alleen voor vergoeding in aanmerking voor zover ze betrekking hebben op familieleden in de eerste lijn.
De kosten voor het eten en drinken in Nederland en Marokko is onvoldoende onderbouwd. Ook de scooter komt, juridisch gezien, niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten slotte is bij het berekenen van de kosten voor de uitvaart uitgegaan van een onjuiste wisselkoers.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de nabestaanden van het slachtoffer (de ouders) als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben. De volgende schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking.
Kosten lijkbezorging
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen een vorderingsrecht. Het staat vast dat de kosten van lijkbezorging ten laste zijn gekomen van de ouders van [slachtoffer] en zij hebben als benadeelde partij vergoeding hiervan gevorderd. Ter zitting is door de advocaat toegelicht dat er geen verzekeringen waren.
Onder lijkbezorging wordt verstaan alle handelingen met betrekking tot het geven van een eindbestemming aan de overledene.
De rechtbank zal in de eerste plaats de volgende schadeposten toewijzen: “ritueel wassen van overledene” (€ 150,-), “stof voor het wikkelen van het stoffelijk overschot” (€ 50,-) en “kosten uitvaartvereniging”. De raadsman van verdachte heeft over de laatste schadepost opgemerkt dat het gevorderde bedrag is gebaseerd op een onjuiste wisselkoers. De rechtbank stelt dit bedrag vast aan de hand van de wisselkoers op 4 maart 2018, de datum waarop het lichaam van [slachtoffer] is overgebracht naar Marokko. Dit bedrag van € 2.898,17 zal de rechtbank als schade toewijzen.
Daarnaast hebben de ouders van [slachtoffer] een vergoeding van de reiskosten gevorderd voor verschillende familieleden. Deze reiskosten zien in de eerste plaats op de vliegtickets die zijn geboekt op het moment dat enkele familieleden, die in Turkije waren, op 26 februari 2018 hoorden dat [slachtoffer] was overleden. In de tweede plaats zijn de kosten van de vliegtickets opgenomen die familieleden hebben geboekt om bij de begrafenis van [slachtoffer] in Marokko aanwezig te kunnen zijn.
Voor de vraag welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, heeft de rechtbank gelet op de “kring van nabestaanden” in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW. Hieruit volgt dat de ouders van [slachtoffer] , zijn zusje en zijn broer het recht hebben om een vergoeding te vorderen voor de kosten die zij gemaakt hebben. Dat bestaat uit de volgende schadebedragen:
- retourtickets Turkije (moeder [slachtoffer] ): € 125,00
- retourtickets Turkije (zusje [slachtoffer] ): € 125,00
- tickets begrafenis Marokko (vader [slachtoffer] ): € 210,00
- tickets begrafenis Marokko (moeder [slachtoffer] ): € 210,00
- tickets begrafenis Marokko (zusje [slachtoffer] ): € 210,64
- tickets begrafenis Marokko (broer [slachtoffer] ): € 214,41
Totaal: € 1.095,05
Voor de andere familieleden geldt dat zij (juridisch gezien) niet vallen binnen de “kring van nabestaanden” en dus geen zelfstandig recht op schadevergoeding hebben. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel afwijzen.
De ouders van [slachtoffer] hebben verder schadevergoeding gevorderd in verband met eten en drinken dat door hen werd aangeboden aan gasten in Nederland (€ 2.000,-) en in Marokko (€ 1.500,-). Deze kosten hebben naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op het geven van een eindbestemming (zoals dit in de wet is verwoord) aan [slachtoffer] , en staan overigens ook in een te ver verwijderd verband met het ongeval, en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
Reiskosten
De ouders van [slachtoffer] hebben vergoeding voor de reiskosten gevorderd die zij hebben gemaakt voor (onder andere) verschillende gesprekken met hun raadsman en de officier van justitie. Deze kosten worden geschat op € 300,-.
De rechtbank stelt vast dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als materiële schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, nu dit redelijke kosten zijn die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De rechtbank zal dit bedrag van € 300,-, dat door de raadsman van verdachte overigens niet is betwist, toewijzen.
Daarnaast zal de rechtbank de taxikosten toewijzen die door de ouders van [slachtoffer] in Nederland en Marokko zijn gemaakt. Dit betreft een bedrag van in totaal € 130,-.
Scooter
Zoals hiervoor is uiteengezet voorziet artikel 6:108 BW in een regeling voor kosten die nabestaanden als benadeelde partij kunnen vorderen in het strafproces. Het gaat in dat artikel om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade kunnen in beginsel worden toegewezen. Voor vergoeding van andere schade dan deze posten biedt de wet geen grondslag. Hieruit volgt dat de gevorderde vergoeding van € 900,- voor de scooter waarop [slachtoffer] reed niet voor vergoeding in dit strafproces in aanmerking komt, nu deze post niet is genoemd in artikel 6:108 BW. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen, hoewel de rechtbank zich realiseert dat deze beslissing voor de ouders van [slachtoffer] erg onbevredigend zal zijn.
Totaal materiële schade
De rechtbank wijst de volgende schadeposten toe:
  • ritueel wassen van overledene: € 150,00
  • stof voor het wikkelen van het stoffelijk overschot: € 50,00
  • kosten uitvaartvereniging: € 2.898,17
  • vliegtickets: € 1.095,05
  • reiskosten: € 300,00
  • taxikosten: € 130,00
Totaal: € 4.623,22
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank zoekt, gelet op de relatief eenvoudige aard van een vordering als benadeelde partij in het strafgeding, aansluiting bij Tarief I (tot € 10.000,-), wat neerkomt op € 461,- per punt. De rechtbank kent 2 punten (opstellen vordering en bijwonen zitting) toe zodat de kosten worden begroot op € 922,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de ouders van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.623,22, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 februari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 56 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 6 september 2017 (parketnummer 96-148002-15) is verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 4.623,22;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 922,-;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan de Staat € 4.623,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 56 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-148002-15
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 6 september 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. J.A. Spee en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2019.
Mr. Spee is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 februari 2018, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Einsteindreef, komende uit de richting van de Humberdreef en gaande in de richting van de Karl Marxdreef en/of de kruising van die Einsteindreef met het Henry Dunantplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met onverminderde snelheid, althans met een te hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- ( vervolgens) met een hoge en/of (sterk) oplopende snelheid voor de kruising van die Einsteindreef met het Henry Dunantplein, via de voorsorteerstrook voor rechtsaf, linksaf en/of rechtdoor (in de richting van Maarssen) het Henry Dunantplein op te rijden en/of
- ( daarbij) in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond (te weten voor rechts), aangeeft en/of
- niet te stoppen voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat reeds (minimaal 2,6 seconden) rood licht uitstraalde en/of
- zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en/of
- ( daarbij) geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die voor hem, verdachte, op een snorfiets van rechts kwam, terwijl het verkeerslicht voor die [slachtoffer] op dat moment groen licht uitstraalde en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) op/tegen de door [slachtoffer] bestuurde snorfiets is gebotst, waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 december 2018, genummerd PL0900-2018056947, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 274. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 185.
3.Pagina 107 tot en met 126.
4.Pagina 158 tot en met 184.
5.Pagina 197.