ECLI:NL:RBMNE:2019:5912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
81-144974-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvangrijke BTW-fraude door verdachte met onjuiste aangiften omzetbelasting

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ongeveer twee jaar schuldig heeft gemaakt aan omvangrijke BTW-fraude. De verdachte, geboren in 1995, heeft bij het indienen van aangiften omzetbelasting voor zijn eenmanszaak en als feitelijk leidinggevende voor twee BV's, onjuiste bedragen aan voorbelasting ingevuld. Dit heeft geleid tot onjuiste belastingaanslagen door de Belastingdienst, die hierdoor niet in staat was de juiste belastingverplichtingen vast te stellen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2019, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd, de tenlastelegging beoordeeld. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften over meerdere kwartalen onjuist waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften, wat heeft geleid tot te weinig belastingheffing. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de belastingmoraal in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de openheid van zaken die de verdachte heeft gegeven en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 81-144974-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van hetgeen verdachte en mr. M.M.C. Glismeijer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
feit 1: verdachte in de periode van 18 juli 2016 tot en met 2 juli 2017 in Amersfoort of Amsterdam bij de Belastingdienst onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over alle kwartalen van 2016 en de eerste twee kwartalen van 2017 heeft ingediend;
feit 2: [bedrijf 1] B.V. in de periode van 29 juli 2017 tot en met 23 december 2017 in Amersfoort onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2017 heeft ingediend, en verdachte aan deze gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 3: [bedrijf 2] B.V. op 23 december 2017 te Amersfoort een onjuiste aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 heeft ingediend en verdachte aan deze gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van feit 1 gedeeltelijk moet worden vrijgesproken, omdat uit het dossier blijkt dat in 2016 alleen over het vierde kwartaal een onjuiste aangifte is gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft alle ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit voor de feiten 2 en 3. Wat betreft feit 1 heeft de raadsvrouw een partiële vrijspraak bepleit. Hierop zal de rechtbank ingaan in een afzonderlijke bewijsoverweging. De rechtbank volstaat voor het overige met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2019;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 7 november 2018, documentnummer V-001-01;
  • het proces-verbaal van bevindingen inzake de afhandeling van ingediende aangiften omzetbelasting van 26 maart 2019, documentnummer AH-001;
  • een geschrift, te weten een controlerapport van een boekenonderzoek bij [verdachte] , opgemaakt door de Belastingdienst, van 22 mei 2019, documentnummer D-035;
  • een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende de eenmanszaak, handelend onder [bedrijf 1] , documentnummer D-097;
  • een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting betreffende [verdachte] , van 23 juli 2018, documentnummer D-002;
  • een geschrift, te weten een controlerapport van een boekenonderzoek bij [bedrijf 1] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst, van 22 mei 2019, documentnummer D-037;
  • een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] B.V., documentnummer D-099;
  • een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting betreffende [bedrijf 1] B.V., van 23 juli 2018, documentnummer D-003;
  • een geschrift, te weten een controlerapport van een boekenonderzoek bij [bedrijf 2] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst, van 22 mei 2019, documentnummer D-036;
  • een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 2] B.V., documentnummer D-098;
  • een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting betreffende [bedrijf 2] B.V., van 23 juli 2018, documentnummer D-005.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt dat verdachte voor de eenmanszaak in 2016 alleen over het vierde kwartaal een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend. Verdachte heeft op 7 november 2018 verklaard dat hij alle bedragen die hij aan voorbelasting heeft ingevuld, heeft verzonnen. In een ambtshandeling (AH-001) zijn de verschillende aangiften uitgewerkt. Uit deze ambtshandeling blijkt dat verdachte in 2016 ook bij het eerste, tweede en derde kwartaal bedragen (van respectievelijk € 4.040,-, € 3.906,- en € 798,-) heeft ingevuld bij de voorheffing. Gelet op de verklaring van verdachte en de overige stukken in het dossier zijn deze bedragen dus onjuist. Het indienen van deze onjuiste aangiften strekte er, naar het oordeel van de rechtbank, zonder meer toe dat er te weinig belasting werd geheven. Het feit dat verdachte in het eerste kwartaal van 2016 nog een bedrag moest betalen en dat hij in het tweede en derde kwartaal slechts een klein bedrag terugkreeg, doet daar niet aan af. De bedragen aan voorheffing zijn namelijk verrekend met de bedragen die verdachte aan omzetbelasting moest afdragen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 18 juli 2016 tot en met 2 juli 2017 te Amersfoort en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meerdere (digitale) aangiften voor de omzetbelasting, op naam van eenmanszaak [verdachte] , te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (D-002) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2016 tot en met 30 juni 2016 (D-002) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (D-002) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 (D-002) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (D-002) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (D-002),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte, telkens op de ingediende aangiften omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
[bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 29 juli 2017 tot en met 23 december 2017 te Amersfoort, in elk geval in Nederland
telkens opzettelijk, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meerdere (digitale) aangiften voor de omzetbelasting, op naam van [bedrijf 1] B.V. te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (D-003) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-003) en
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 (D-003),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens op de ingediende aangiften omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[bedrijf 2] B.V. op 23 december 2017 te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting, op naam van [bedrijf 2] B.V. te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 (zie D-005),
onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijf 2] B.V. op de ingediende aangifte omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het bepleit bij het opleggen van een straf rekening te houden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en met de gevolgen die verdachte heeft ondervonden als gevolg van deze strafzaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee jaar schuldig gemaakt aan een omvangrijke BTW-fraude. Hij heeft bij het indienen van de aangiften omzetbelasting voor zijn eenmanszaak en als feitelijk leidinggevende voor zijn twee BV’s fictieve bedragen aan voorbelasting ingevuld. Door deze onjuiste aangiften is de belastingdienst niet in staat geweest de juiste belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. De goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting staat of valt met de juistheid en volledigheid van de ingediende aangiften. In het geval hier niet van uit kan worden gegaan, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting volledig ondergraven. Dit doet afbreuk aan de belastingmoraal en brengt de overheid en daarmee de gehele samenleving nadeel toe.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de onterecht ontvangen geldbedragen grotendeels heeft uitgegeven aan privédoeleinden.
De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij zich op deze wijze schuldig heeft gemaakt aan deze BTW-fraude. Verdachte lijkt het kwalijke van zijn handelen en het feit dat hij de Staat voor een omvangrijk bedrag heeft benadeeld, onvoldoende in te zien.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Om die reden speelt het strafblad van verdachte voor de rechtbank geen rol bij het bepalen van de strafmaat.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken, met een vergelijkbaar benadelingsbedrag, worden opgelegd.
De rechtbank gaat daarbij uit van een benadelingsbedrag van € 187.292,-. Het in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde uitgangspunt bij fraude met een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en dat de feitelijke benadeling, als gevolg van de later ingediende suppletie door verdachte, uiteindelijk € 120.658,- bedraagt.
Gelet op de omvang van het benadelingsbedrag, de duur van de fraude en het feit dat verdachte meerdere rechtspersonen/bedrijven heeft gebruikt voor deze fraude, ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, geen ruimte voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht het wenselijk de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen, in de hoop dat dit verdachte ervan weerhoudt opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 51en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. A.A.T. Werner en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juli 2016 tot en met 02 juli 2017 te Amersfoort en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meerdere (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting, op naam van eenmanszaak [verdachte] , te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (D-002) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2016 tot en met 30 juni 2016 (D-002) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (D-002) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 (D-002) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (D-002) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (D-002),
(telkens) onjuist/onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een te hoog bedrag, althans een onjuist bedrag, aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
(Artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)
( art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen )
2.
[bedrijf 1] B.V. op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juli 2017 tot en met 23 december 2017 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meerdere (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting, op naam van
[bedrijf 1] B.V. te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (D-003) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-003) en/of
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 (D-003),
(telkens) onjuist/onvolledig heeft/hebben gedaan,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een te hoog bedrag, althans een onjuist bedrag, aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
tot/bij het plegen van welk voornoemd feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(Artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)
(Artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
( art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht, art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen )
3.
[bedrijf 2] B.V. op of omstreeks 23 december 2017 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting, op naam van [bedrijf 2] B.V. te weten:
- kwartaalaangifte over het tijdvak 01 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 (zie D-005),
onjuist/onvolledig heeft gedaan,
immers heeft [bedrijf 2] B.V. op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte omzetbelasting een te hoog bedrag, althans een onjuist bedrag, aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
tot/bij het plegen van welk voornoemd feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
(Artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen)
(Artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
( art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht, art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen )