ECLI:NL:RBMNE:2019:5886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
16/019362-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak na phishing

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij phishing. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om een bedrag van € 5.000,- aan de Staat te betalen, ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor zijn rol in een criminele organisatie die bankgegevens, passen en creditcards van anderen had verkregen door middel van phishing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, grote geldbedragen van de rekeningen van slachtoffers had gehaald en dure aankopen had gedaan op internet.

Tijdens de zittingen op 13 en 27 november 2019 is de officier van justitie opgekomen voor de vordering tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door hem werd geschat op € 18.606,90. De verdediging stelde echter dat het ontnemingsbedrag op € 3.500,- moest worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een katvanger was en dat het door hem verkregen voordeel op € 5.000,- moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij geen kosten in mindering gebracht, omdat de verdediging geen kosten had aangetoond.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de vordering van de benadeelde partij niet van invloed was op de betalingsverplichting, omdat niet was vastgesteld dat deze vordering al was voldaan. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op hetzelfde bedrag als het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft geen redenen gezien om dit bedrag te matigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Lelystad
Parketnummer: 16/019362-19 (ontneming)

Vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2019

in de ontnemingszaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
hierna te noemen: [veroordeelde] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019 en 27 november 2019, waarbij zijn gehoord:
  • [veroordeelde] en zijn raadsman mr. P.A. van der Waal, advocaat te Amsterdam;
  • mr. R.E. Craenen, officier van justitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken van het onderzoek, te weten:
  • een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict 20 mei 2019, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie eenheid Midden-Nederland, met daarbij behorende bijlagen (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 11 december 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/019362-19;
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/019362-19.

OVERWEGINGEN

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 20 juni 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan [veroordeelde] de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 18.606,90.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 13 november 2019 op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 5.000,-, zijnde het bedrag dat verdachte gesteld heeft verdiend te hebben. De verplichting tot betaling aan de Staat dient op nihil gesteld te worden indien de rechtbank de vordering van de benadeelde partij voor € 5.000,- of meer toewijst.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair gesteld dat het ontnemingsbedrag moet worden vastgesteld op een bedrag ter hoogte van € 3.500,-. Verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft verdiend met zijn gedragingen en dat hij daarnaast nog een telefoon heeft ontvangen. Deze telefoon is in beslag genomen en dient dus niet meegenomen te worden in de berekening. De verklaring van verdachte is aannemelijk omdat verdachte een katvanger was, een rol die niet het best betaalt binnen het criminele milieu.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de officier van justitie te volgen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 5.000,-.
Tevens heeft de raadsman verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen door rekening te houden met de vordering van de benadeelde partij.

Het oordeel van de rechtbank

Grondslag van de vordering
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/019362-19 bij vonnis van 11 december 2019 veroordeeld ter zake van onder meer:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
en
medeplichtigheid aan het medeplegen van oplichting.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van de stukken van het voorbereidend onderzoek van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [veroordeelde] uit de baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het schatten van de omvang van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de volgende bewijsmiddelen [1] :
  • het hiervoor genoemde vonnis van 11 december 2019;
  • het ontnemingsrapport.
Uit het vonnis volgt de volgende handelwijze:
Aan de slachtoffers is een zogenaamde phishingmail gestuurd met een link. Als op deze link werd geklikt, moesten de slachtoffers daar hun (bank)gegevens invullen. Vervolgens hebben de mededaders van [veroordeelde] met deze gegevens bankpassen en creditcards aangevraagd en hebben zij via de betaalrekeningen van de slachtoffers dure elektronica besteld bij onder meer [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. De bestellingen werden verstuurd naar een pakketafhaalpunt op het [adres] in [woonplaats] . [veroordeelde] haalde daar, nadat hij hierover bericht had ontvangen van de mededaders in een WhatsApp- of Snapchatgroep, de pakketjes op. Tevens heeft verdachte geld gepind met pinpassen van de slachtoffers en heeft hij bij de [bedrijf 3] betalingen verricht met de pinpas van [B] van [stichting] .
Uit het ontnemingsrapport blijkt voorts:
Opbrengst
Opbrengst [veroordeelde] met betrekking tot afhalen pakketten:
Benadeelden:
Schade in relatie tot [veroordeelde] :
[benadeelde 1]
€ 1.899,-
[benadeelde 2]
€ 1.799,-
[benadeelde 3]
€ 1.879,-
[benadeelde 4]
€ 1.899,- + € 1.079,- = € 2.978,-
[benadeelde 5]
€ 1.899,-
[benadeelde 6]
€ 1.899,-
[benadeelde 7]
€ 1.899,-
[benadeelde 8]
€ 1.999,-
[benadeelde 9] / [benadeelde 10]
€ 2.488,- + € 2.778,- + € 2.249,- = € 7.515,-
[benadeelde 11] en/of [benadeelde 12]
€ 2.688,-
[benadeelde 13]
€ 2.858,-
[A] / [benadeelde 14]
€ 2.838,- + € 2.688,- + € 2.799,- + € 2.638,- = € 10.963,-
[B]
€ 3.318,-
Totaal
€ 43.593,-
Opbrengst [veroordeelde] met betrekking tot pintransacties:
Benadeelden:
Schade in relatie tot [veroordeelde] :
[benadeelde 15]
€ 900,- + € 270,- = € 1.170,-
[benadeelde 16]
€ 1.000,- + € 1.000,- = € 2.000,-
[benadeelde 9] / [benadeelde 10]
€ 2.000,- + € 2.000,- + € 1.000,- + € 2.000,- + € 2.000,- + € 1.000,- = € 10.000,-
[B]
€ 1.250,- + € 10,- = € 1.260,-
Totaal
€ 14.430,-
In het vonnis heeft de rechtbank ook ten aanzien van [benadeelde 17] bewezenverklaard dat [veroordeelde] een bedrag van
€ 1.250,-heeft gepind.
De totale opbrengst is dan € 59.273,-.
De rechtbank ziet de rol van [veroordeelde] als katvanger. Daarom zal de rechtbank niet het percentage van 30% dat in het ontnemingsrapport is beschreven hanteren, omdat een katvanger doorgaans veel minder verdient. Katvangers ontvangen doorgaans een percentage tussen de 5 en 10 % van de waarde.
[veroordeelde] heeft verklaard dat hij ongeveer € 3.500,- heeft ontvangen en een iPhone.
De raadsman heeft aangegeven dat de iPhone niet als wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen mag worden, omdat deze in beslag is genomen. Voor de rechtbank staat het echter niet vast dat de in beslag genomen iPhone dezelfde iPhone betreft als [veroordeelde] heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. De rechtbank rekent daarom de ontvangen iPhone mee als opbrengst.
De rechtbank bepaalt de opbrengst die [veroordeelde] heeft ontvangen op € 5.000,-. Nu dit bedrag tussen de 5 en 10% van de waarde van de weggenomen gelden is, acht de rechtbank deze opbrengst aannemelijk.
Kosten
De verdediging heeft niet gesteld dat veroordeelde kosten zou hebben gemaakt om dit voordeel te kunnen genieten, noch is uit het dossier van enige kosten gebleken. De rechtbank zal daarom geen kosten aftrekken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank schat aldus het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 5.000,-.
Betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat de in de onderliggende strafzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij niet dient te worden betrokken bij het vaststellen van de betalingsverplichting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu niet vast is komen te staan dat deze vordering reeds is voldaan door [veroordeelde] en de vordering hoofdelijk is opgelegd. Indien [veroordeelde] de toegewezen vordering van de benadeelde partij heeft betaald, kan dit bij de executie van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden verrekend.
De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig voornoemd bedrag te matigen, nu niet gebleken is dat de financiële situatie van de [veroordeelde] betaling van dit bedrag thans, dan wel in de toekomst, niet toe zou laten. De betalingsverplichting zal dan ook op hetzelfde bedrag worden bepaald als het wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 5.000,-.
De rechtbank legt aan
[veroordeelde]de verplichting op om terzake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van
€ 5.000,-.
Aldus gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 mei 2019, genummerd PL0900-2018168166 (Onderzoek Logo), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2890 en 2438 tot en met 2553 dubbel genummerd. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 1736 tot en met 1738.