ECLI:NL:RBMNE:2019:5882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
16/659360-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en medeplegen van poging afpersing met bedreigingen aan het slachtoffer

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en medeplegen van poging afpersing. De verdachte heeft het slachtoffer onder druk gezet door bedreigingen, waarbij ook de familieleden van het slachtoffer werden genoemd, om in totaal € 28.000,- te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot afpersing, en heeft daarbij de redelijke termijn overschreden in de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en heeft de eis van de officier van justitie niet gevolgd, omdat deze niet aansloot bij de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 8.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659360-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 augustus 2019 en 26 november 2019. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen mr. T. den Haan, gemachtigd advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Verdachte is niet verschenen. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op wat mr. P. van der Geest namens het slachtoffer ter zitting heeft gezegd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 21 maart 2017 tot en met 22 maart 2017 te Arnhem/Huissen samen met (een) ander(en) [aangever] heeft afgeperst voor een bedrag van € 8.000,00;
feit 2:in de periode van 22 maart 2017 tot en met 23 maart 2017 te Arnhem/Huissen samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd om [aangever] af te persen voor een bedrag van € 20.000,00;
feit 3:in de periode van 9 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 te Arnhem/Huissen samen met (een) ander(en) [aangever] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen. Verdachte heeft aangever weliswaar bedreigd, maar niet in de zin van artikel 285 Wetboek van strafrecht (Sr).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het bewijs volgt uitsluitend uit de verklaring van aangever. Aangever heeft verklaard dat verdachte uit het niets op 9 maart 2017 contact met hem heeft opgenomen, terwijl uit het dossier volgt dat vanuit het kantoor van aangever al op 6 maart 2017 contact is opgenomen met verdachte. Aangever verklaart vervolgens dat hij op 21 maart 2017 een gesprek heeft gehad met verdachte over een bedrag van € 8.000,00 en dat hij nog dezelfde dag heeft besloten om dat bedrag te betalen, zonder dat daarvoor enige aanleiding bestond. De raadsman vindt dit zo’n vreemde gang van zaken, dat hieruit volgt dat de verklaring van aangever kritisch moet worden beoordeeld en dat de verschillende onderdelen van zijn verklaring steunbewijs behoeven. In het dossier ontbreekt dat steunbewijs voor de stelling van aangever dat hij is achtervolgd, dat verdachte hem heeft bedreigd, dat hij op de parkeerplaats is benaderd door een man met een baard die Duits sprak en dat hij € 8.000,00 aan verdachte heeft overhandigd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat voor zover hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend wordt bewezen, het aldus bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of een bedreiging met zware mishandeling in de zin van artikel 285 Sr. Verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op donderdag 23 maart 2017 omstreeks 1.00 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] via de meldkamer een melding van een bedreiging door verdachte, die kort daarvoor rond 0.00 uur zou hebben plaatsgevonden. Zij zijn naar de woning van de melder gereden. De melder, [aangever], verklaarde dat hij strafrechtadvocaat is en dat een cliënt van hem, verdachte, de afgelopen tijd meerdere malen contact met hem heeft opgenomen, zowel telefonisch als fysiek. Verdachte heeft hem opgewacht bij het kantoor waar hij werkt. Verdachte zei dat hij nog geld te goed had van een schadevergoedingsregeling. Na overleg met zijn collega’s heeft [aangever] besloten om € 3.500,00 aan verdachte te betalen. Dit om er vanaf te zijn. Verdachte heeft ervoor getekend dat het hiermee klaar was. Later werd [aangever] wederom door verdachte benaderd. Verdachte gaf aan dat hij ook nog € 8.000,00 wilde hebben omdat hij daar recht op had. [aangever] heeft dit bedrag op 22 maart 2017 contant aan verdachte betaald op een parkeerplaats bij winkelcentrum [winkelcentrum 1] . Later heeft verdachte contact opgenomen en gezegd dat hij de € 8.000,00 terug wilde geven. [aangever] heeft een afspraak met verdachte gemaakt bij winkelcentrum de [winkelcentrum 2] in [woonplaats] en is daar op donderdag 23 maart 2017 om 0.00 uur in zijn auto naartoe gereden. Verdachte is bij hem in de auto gestapt. [aangever] zag nog twee mannen staan. Hij zag dat één van deze mannen een jas aan had waarvan hij vermoedde dat deze mogelijk bij een motorclub hoorde. Verdachte maakte duidelijk dat [aangever] nog eens € 20.000,00 moest betalen. Verdachte vertelde daarbij dat de twee mannen die buiten stonden zware jongens waren en erg gevaarlijk. Zij zouden bij Satudarah zitten of hier contacten mee hebben. Verdachte zou verder hebben gezegd dat hij een peilzender onder de auto van [aangever] had geplaatst, zodat zij nu wisten waar hij woont. Ook wist verdachte te benoemen dat [aangever] een tweelingbroer heeft en wist hij de naam van één van [aangever]s kinderen. [aangever] voelde zich hierdoor erg bedreigd en hij was bang dat zijn gezin iets zou overkomen. De persoon die vlakbij de auto stond [2] kwam naar zijn kant van de auto en zei in het Duits dat hij 20 moest hebben. De verbalisanten zagen dat zowel [aangever] als zijn vrouw tijdens het gesprek met hen emotioneel en aangeslagen waren. Zij hebben hem gevraagd of hij aangifte wilde doen. Hij wilde dat wel maar wilde dat eerst graag overleggen met zijn collega’s [3] .
Op 24 maart 2017 heeft [aangever] aangifte gedaan van afpersing [4] . Hij heeft verklaard dat hij op dinsdag 21 maart 2017 tussen 17.30 en 18.00 uur onderweg naar huis een boodschap heeft gedaan bij het winkelcentrum De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] , ook wel [naam] genoemd. Toen hij daarna terugliep naar zijn geparkeerde auto kwam verdachte op hem aflopen. Verdachte heeft vervolgens een half uur op [aangever] ingepraat. Hij zei dat hij € 8.000,00 wilde hebben. Verdachte zei daarbij dat hij een peilbaken onder de auto van [aangever] had geplakt, dat hij wist waar [aangever] woonde, dat hij een tweelingbroer heeft en dat hij wist hoe zijn dochter heet. Hij vond het vervelend dat [aangever] de vorige keer zijn collega’s erbij had betrokken en wilde het nu alleen met hem afhandelen. Hij wilde snel het geld hebben. [aangever] voelde zich ontzettend geïntimideerd door wat verdachte zei te weten. Als [aangever] € 8.000,00 zou betalen, dan zou het klaar zijn [5] . Door te zeggen dat verdachte zo veel van hem wist, intimideerde verdachte hem en had hij het gevoel dat hij werd bedreigd. Volgens [aangever] heeft verdachte gezegd dat hij niet de politie erbij moest halen. [aangever] weet nog dat verdachte heeft gezegd dat hij mensen kent van Satudarah. Verdachte heeft [aangever] daarmee bang gemaakt.
Op 22 maart 2017 heeft [aangever] besloten om die € 8.000,00 te betalen [6] . Verdachte stelde voor om die dag om 13.00 uur af te spreken bij winkelcentrum [winkelcentrum 1] in [woonplaats] . [aangever] heeft even daarvoor om 12.12 uur het geld opgenomen bij het ING kantoor op Willemsplein in Arnhem. Op kantoor heeft hij van het dikke pak met geld van briefjes van € 50,00 acht bundeltjes van € 1.000,00 gemaakt. Toen [aangever] bij winkelcentrum [winkelcentrum 1] aankwam, zag hij verdachte staan. Hij heeft het geld in een envelop aan verdachte gegeven. Verdachte zei dat [aangever] het geld snel weer terug zou krijgen [7] .
Dezelfde dag werd [aangever] door verdachte gebeld. Hij wilde hem die avond spreken, want dan zou [aangever] zijn geld terug krijgen. Zij hebben afgesproken om 0.00 uur bij het winkelcentrum in Huissen. [aangever] heeft zijn auto geparkeerd. Verdachte stapte bij hem in de auto en zei dat hij niet alleen was. [aangever] zag een andere man aan komen lopen en wist meteen dat het foute boel was. [aangever] deed zijn raam open en hoorde dat deze man tegen hem iets zei over “rechnung” en “zwanzig tauzend bezahlen” of zoiets [8] . Verdachte heeft in de auto ook nog gebeld met die man en toen hebben zij in het Turks of Koerdisch met elkaar gepraat. Verdachte zei dat hij hem zou bellen omdat ze ongeduldig zouden worden en dat hij ze rustig wilde houden. Verdachte zei: “zie nou wel, ze worden ongeduldig”. Verdachte zei ook dat er een man stond en dat die man van Satudarah was en een Satudarahjasje aan had. Verdachte zij dat [aangever] € 20.000,00 moest betalen en dat die mannen niet voor niets waren gekomen. Hij zei dat die mannen gewoon geld wilden hebben. Verdachte zou er voor zorgen dat ze [aangever] met geen vinger zouden aanraken. [aangever] zou een probleem hebben als hij die mannen niet zou betalen. [aangever] zag op enig moment dat zijn vrouw, tegen wie hij had gezegd waar hij had afgesproken, langs kwam rijden en naar binnen keek [9] . De afspraak was op dat moment dat [aangever] verdachte de volgende dag zou berichten en dat het uiterlijk vrijdag betaald zou zijn. Verdachte maakte duidelijk dat het allemaal niet meer in zijn handen lag en dat hij zich ook moest verantwoorden. Hij gaf duidelijk aan dat het gevaarlijke mannen waren en er werd meerdere keren gesproken over Satudarah [10] . Op donderdag 23 maart 2017 heeft verdachte [aangever] nog een paar keer geprobeerd te bellen en om 16.04 uur heeft hij het volgende smsbericht aan [aangever] verstuurd: “hoe gaat dit nou verder? Wil je mij even bellen dan lossen we dit op” [11] .
Als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor aangever is een kopie gevoegd van een opnamebewijs van ING waarop staat vermeld dat op 22 maart 2017 om 12:12 uur een bedrag van € 8.000,00 is opgenomen aan het Willemsplein 38 te Arnhem [12] .
De echtgenote van [aangever], [getuige 1] , heeft op 26 maart 2017 verklaard dat haar man op woensdag 22 maart 2017 telefoontjes kreeg en dat het haar opviel dat hij wegliep voordat hij opnam. Haar man zij dat hij stukken ging ophalen bij een cliënt voor een zitting de volgende dag. Zij vond dat niet plausibel en werd hier heel nerveus van. Haar man heeft gezegd dat hij naar [naam] ging. Toen haar man weg was vond zij in zijn portemonnee een opnamebewijs van de ING-bank en daarop stond dat er die dag € 8.000,00 was opgenomen. Zij is vervolgens naar [naam] gereden en zag daar de auto van haar man. Zij zag haar man in de auto zitten en zag aan zijn blik dat hij bang was. Zij is naar huis gereden en binnen 10 minuten kwam haar man. Hij was heel angstig maar wel heel rustig en hij vertelde haar dat hij was afgeperst [13] . [aangever] zei dat verdachte persoonlijke dingen over hen wist. Hij wist waar zij wonen omdat hij een peilzender onder de auto van [aangever] had geplakt. Hij wist dat [aangever] een tweelingbroer heeft en wist de naam van één van hun dochters. Zij kon zien dat haar man er gebukt onder ging. Hij zat voorover en praatte heel zachtjes. Zij heeft haar man nog nooit zo meegemaakt, hij kan normaal alles goed relativeren [14] .
[getuige 2] heeft op 14 april 2017 verklaard dat hij nachtchauffeur is en dat verdachte een vaste klant van hem is. Op één dag is hij twee keer in Huissen geweest om verdachte af te zetten. [15] Hij reed naar een parkeerplek, daar is [verdachte] uitgestapt en hij heeft daar gewacht, 20 minuten of een half uur. Toen heeft hij hem gebeld of hij eraan kwam. [verdachte] hing op en kwam na tien minuten terug. Er reed ook een vrouw in een witte auto, hij dacht nog waarom rijdt ze niet over de weg want ze reed via/over de parkeerplaats. [16] Hij belde [verdachte] om te vragen waar hij bleef. [17] Hij heeft verklaard dat hij op 22 maart 2017 met verdachte naar Brussel is gegaan en dat zij naar een casino zijn gegaan. Onderweg heeft verdachte € 100,00 aan hem gegeven. Verdachte heeft bij roulette gezeten en gooide geld op tafel. Hij weet dat verdachte tien keer vijftigjes op tafel gooide, dus € 500,00 [18] . Verdachte heeft in de auto meerdere telefoontjes gepleegd en afgesproken in Huissen om twaalf uur, kwart voor twaalf. In Huissen hebben zij via dezelfde parkeerplaats gereden.
[getuige 3] heeft op 26 juni 2017 verklaard dat hij één keer in de nacht met verdachte heeft afgesproken bij winkelcentrum De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] . Hij bleef daarna buiten staan en verdachte zei dat hij nog een afspraak had. Hij zag verdachte in een auto stappen. Hij bleef buiten staan en stond op ongeveer 50 meter van de andere afspraak van verdachte. [getuige 3] verklaart dat het kan kloppen dat hij een vestje droeg van Saudarah, omdat hij die avond een clubavond had gehad [19] . Saudarah is een support van Satudarah. [getuige 3] zag op een gegeven moment een man aan komen lopen vanaf de parkeerplaats en dat die man naar de auto liep waarin verdachte en die andere man zaten. Hij zag dat deze man praatte met die man in de auto [20] .
Op maandag 27 maart 2017 werd forensisch sporenonderzoek aan de auto verricht op de plaats waar verdachte gezeten zou hebben als bijrijder. Er werden onder andere sporen afgenomen van het rechter voorportier aan de buitenzijde en de binnenzijde van de personenauto. Op de klink aan de buitenzijde van het rechter voorportier werd een DNA spoor (SIN AAHN9061NL#01) aangetroffen. [21] De kans dat dit spoor (SIN AAHN9061NL#01) matcht met een willekeurig ander persoon dan verdachte is kleiner dan één op één miljard. [22]
Bewijsoverweging
Betrouwbaarheid verklaring aangever
[aangever] heeft zijn eerste verklaring afgelegd direct na zijn laatste ontmoeting met verdachte, namelijk op 23 maart 2017 omstreeks 1:00 uur. Tijdens zijn verhoor op 24 maart 2017 heeft hij zijn verklaring herhaald en aangevuld. De verklaringen van [aangever] zijn specifiek en consequent, terwijl grote onderdelen van zijn verklaring door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] worden bevestigd; uit hun verklaringen volgt namelijk dat zij beiden aanwezig waren bij de ontmoeting tussen verdachte en aangever bij het winkelcentrum in [woonplaats] op 22/23 maart 2017 rond middernacht. Ook volgt uit hun verklaringen dat verdachte bij [aangever] in de auto is gestapt (hetgeen ook wordt bevestigd door het aangetroffen DNA van verdachte op de klink van de auto), dat een andere man op deze auto is afgelopen en met [aangever] praatte en dat [getuige 3] op 50 meter afstand van de auto stond en een hesje van Saudarah, een support van Satudarah, aan had. Door zowel zijn vrouw als de verbalisanten die hem die nacht thuis spreken, wordt opgemerkt dat [aangever] zichtbaar angstig, emotioneel en aangeslagen was. Bovendien heeft [aangever] aangetoond dat op 22 maart 2017 € 8.000,00 bij ING in Arnhem is opgenomen, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte die dag in Brussel over ten minste tien briefjes van € 50,00 beschikte.
De rechtbank volgt ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde [aangever] in zijn verklaring en ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen.
Verklaring verdachte
De verklaring van verdachte dat hij met [aangever] strafbare feiten heeft gepleegd en dat hij [aangever] niet heeft afgeperst, maar dat hij slechts heeft bemiddeld, volgt op geen enkele wijze uit het dossier. Deze verklaring is niet anderszins onderbouwd, zodat de juistheid hiervan niet kan worden geverifieerd. De verklaring van verdachte is dan ook niet aannemelijk geworden, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Vrijspraak voor medeplegen feit 1
Uit het dossier volgt niet dat tussen verdachte en een ander bij de afpersing van [aangever] op 22 maart 2017 sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte van het onderdeel medeplegen voor feit 1 op de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 21 maart 2017 tot en met 22 maart 2017 in de gemeenten Arnhem en Huissen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van 8.000 Euro, toebehorende aan die [aangever], welke bedreiging met geweld onder meer hierin bestond dat hij, verdachte, die [aangever] heeft opgewacht bij een winkelcentrum (De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] ) en op intimiderende wijze tegen die [aangever] heeft gesproken en deze – zakelijk weergegeven – heeft toegevoegd dat hij 8.000 Euro van [aangever] wilde hebben en dat hij een peilbaken onder de auto van die [aangever] had geplakt en dat hij (aldus) wist waar die [aangever] woonde en dat die [aangever] een tweelingbroer had en de naam wist van een kind van die [aangever] en heeft gezegd dat die [aangever] geen politie erbij moest halen en dat hij, verdachte, mensen van (motorclub) Satudarah kent;
2.
op 22 en 23 maart 2017 in de gemeente Huissen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van 20.000 Euro, toebehorende aan die [aangever],
- ( meermalen) die [aangever] heeft opgebeld en onder valse voorwendselen heeft aangedrongen op het maken van een afspraak en
- een afspraak heeft gemaakt bij een winkelcentrum (De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] ) (in de nacht van 22 op 23 maart 2017) en
- hij, verdachte, bij die [aangever] in de auto is gestapt (op de bijrijdersplaats) en tegen die [aangever] heeft gezegd dat hij niet alleen was maar met twee andere mannen en vervolgens
- een van zijn mededader(s) op die [aangever] is toegelopen en (nadat die [aangever] het raam aan de bestuurderskant van de auto had geopend) in de Duitse taal tegen die [aangever] heeft gezegd: “Rechnung” en “Zwansig tauzend bezahlen”, en
- hij, verdachte, in het bijzijn van die [aangever] met een persoon heeft gebeld en een gesprek in de Koerdische en/of Turkse taal, in ieder geval in een voor die [aangever] niet begrijpelijke taal, heeft gevoerd en vervolgens tegen die [aangever] gezegd dat “ze” ongeduldig waren en dat hij, verdachte, “ze” rustig wilde houden en
- zijn mededader in de directe omgeving van de auto, waarin die [aangever] en hij, verdachte zich bevonden, is gaan en blijven staan en
- hij, verdachte, tegen die [aangever] heeft gezegd dat er (ook) een man stond die van (motorclub) Satudarah was en dat de hele Satudarah er vanaf wist en dat het geen mannen waren waar je problemen mee wilde hebben en dat hij (verdachte) 20.000 Euro moest betalen en dat die mannen niet voor niets waren gekomen en dat uiterlijk vrijdag betaald moest zijn en dat het nu allemaal nier meer in zijn (verdachtes) handen lag en dat hij zich ook moest verantwoorden en (meermalen) tegen die [aangever] heeft gezegd dat die andere mannen gevaarlijk waren en/of lid waren van (motorclub) Satudarah, en
- hij, verdachte, geprobeerd heeft om telefonisch contact met die [aangever] te krijgen en
- hij, verdachte een SMS-bericht heeft verstuurd naar die [aangever] met de tekst: “Hoe gaat dit nou verder? Wil je mij even bellen lossen we dit op”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: afpersing
Feit 2: medeplegen van poging afpersing

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft er in de eerste plaats op gewezen dat de redelijke termijn waarbinnen verdachte had moeten worden berecht, is overschreden. Verdachte is eind maart 2017 aangehouden en in verzekering gesteld en korte tijd daarna vrijgelaten. De zaak is pas ruim twee-en-een-half jaar later behandeld. In de tweede plaats geldt dat indien verdachte schuldig wordt verklaard, in verband met de veroordeling van verdachte op 22 februari 2019 door de rechtbank Gelderland, artikel 63 Sr van toepassing is. Om die reden kan volgens de verdediging met een forse voorwaardelijke straf worden volstaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing en poging afpersing van zijn voormalige advocaat. Verdachte heeft het slachtoffer met bedreigingen waarbij ook zijn familieleden werden genoemd onder grote druk gezet om aan hem € 8.000 en daarna
€ 20.000 te (proberen te) betalen. Verdachte deinsde er daarbij niet voor terug om [aangever] zeer dicht op de huid te zitten door hem op te wachten bij een winkelcentrum en in het midden van de nacht op een parkeerplaats in zijn auto te gaan zitten waarbij hij de situatie voor het slachtoffer nog beangstigender heeft gemaakt door de inzet van medeverdachten.
Dit soort feiten plegen de rechtsorde ernstig te schokken en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De ervaring leert dat dergelijke misdrijven een heftige en traumatiserende ervaring veroorzaken bij de slachtoffers. [aangever] heeft deze hele situatie als buitengewoon bedreigend ervaren. In zijn slachtofferverklaring beschrijft [aangever] deze periode als de vervelendste periode uit zijn leven en dat van zijn vrouw en kinderen. Kennelijk heeft verdachte zijn ogen voor deze gevolgen gesloten en zich louter laten leiden door de zucht naar ‘snel geld’ waarmee hij bovendien heeft getoond geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit en het eigendom van het slachtoffer. Verdachte heeft vervolgens niet de moeite genomen om zich ter terechtzitting te verantwoorden voor zijn daden. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 15 oktober 2019 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met diverse vermogens- en geweldsdelicten en waar bovendien uit volgt dat verdachte op 22 februari 2019 door de rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor medeplegen van afdreiging. In oktober 2018 is verdachte door het Hof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand voor een poging afdreiging. Beide zaken zijn nog niet onherroepelijk zodat de rechtbank dit niet ten nadele van verdachte zal meewegen.
De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat de redelijke termijn met meer dan acht maanden is overschreden.
De rechtbank oordeelt dat gelet op alle omstandigheden niet met een andere dan een vrijheidsbenemende straf kan worden volstaan. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en geconstateerd dat de eis van de officier van justitie hier niet bij aansluit. De rechtbank wijkt daar om die reden van af. Gelet op het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en een poging medeplegen afpersing, dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat de redelijke termijn is overschreden, oordeelt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 8.000,- materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, zodat de vordering om die reden zou moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. De hoogte van de gevorderde schade is gelijk aan het bedrag waarvoor [aangever] door verdachte is afgeperst. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding van € 8.000,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag van algehele betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 maart 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 75 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag [aangever] ;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 8.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2017 tot de dag van volledige betaling, aangevuld met 75 dagen hechtenis indien verdachte niet betaalt;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Mr. E.W.A. Vonk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2017 tot en met 22 maart 2017 in de gemeente(n) Arnhem en/of Huissen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van 8.000 Euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld onder meer hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
die [aangever] heeft/hebben gevolgd naar- en/of opgewacht bij een winkelcentrum (De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] ) en/of op intimiderende wijze tegen die [aangever] heeft/hebben gesproken en/of deze - zakelijk weergeven- heeft/hebben toegevoegd dat hij en/of zijn mededaders 8.000,- Euro, althans een geldbedrag van die [aangever] wilde(n) hebben en/of dat hij en/of zijn mededader(s) een peilbaken onder de auto van die [aangever] had(den) geplakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) (aldus)
wist(en) waar die [aangever] woonde en/of wist(en) dat die [aangever] een (tweeling)broer had en/of de naam wist(en) van een kind van die [aangever] en/of heeft/hebben gezegd dat die [aangever] niet diens collega's en/of geen politie erbij moest halen en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) mensen van (motorclub) Satudarah kenden, althans aan die [aangever] woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft/hebben toegevoegd;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 in de gemeente(n) Arnhem en/of Huissen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van 20.000 Euro, althans een geldbedrag,geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
- ( meermalen) die [aangever] heeft/hebben opgebeld en/of (onder valse
voorwendselen) heeft/hebben aangedrongen op het maken van een afspraak en/of
- een afspraak heeft/hebben gemaakt bij een winkelcentrum ( De [winkelcentrum 2] te [woonplaats] )( in de nacht van 22 op 23 maart 2017) en/of
- hij,verdachte, bij die [aangever] in de auto is gestapt (op de
bijrijdersplaats) en/of tegen die [aangever] heeft gezegd dat hij niet alleen was maar met twee andere mannen en/of vervolgens
- een van zijn mededader(s) op die [aangever] is toegelopen en/of (nadat die [aangever] het raam aan de bestuurderskant van de auto had geopend) in de Duitse taal tegen die [aangever] heeft gezegd: "Rechnung" en "Zwansig tauzend bezahlen", althans woorden van gelijke aard of strekking heeft toegevoegd, en/of
- hij, verdachte, in het bijzijn van die [aangever] met een persoon heeft gebeld en een gesprek in de Koerdische en/of Turkse taal , in ieder geval in een voor die [aangever] niet begrijpelijke taal, heeft gevoerd en/of vervolgens tegen die [aangever] gezegd dat "ze" ongeduldig waren en/of dat hij, verdachte, "ze" rustig wilde houden en/of
- zijn mededader(s) in de directe omgeving van de auto, waarin die [aangever] en hij,verdachte zich bevonden, is/zijn gaan en/of blijven staan en/of
- hij, verdachte, tegen die [aangever] heeft gezegd dat er (ook) een man stond die van (motorclub) Satudarah was en/of dat de hele Satudarah er vanaf wist en dat het geen mannen waren waar je problemen mee wilde hebben en/of dat
hij(verdachte) 20.000,- Euro moest betalen en/of dat er 20.000 Euro betaald moest worden en/of dat die mannen niet voor niets waren gekomen en/of dat het uiterlijk vrijdag (23 maart 2017) betaald moest zijn en/of dat het nu allemaal niet meer in zijn (verdachtes) handen lag en dat hij zich ook moest verantwoorden en/of (meermalen) tegen die [aangever] heeft gezegd dat die andere mannen gevaarlijk waren en/of lid waren van (motorclub) Satudarah, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- hij, verdachte (op 22 maart 2017) geprobeerd heeft om telefonisch contact met die [aangever] te krijgen en/of
- ( op 22 maart 2017) hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met een auto in de directe omgeving van het kantoor van die [aangever] (zichtbaar voor de kantoorgenoten van die [aangever]) is/zijn gaan en/of blijven staan en/of naar dat kantoor van die [aangever] heeft gebeld en/of - zakelijk weergegeven- (tegen collega's van die [aangever]) heeft aangegeven dat hij, verdachte, nog niet klaar was met die [aangever] en/of geld wilde hebben , van welke woorden die [aangever] kennis heeft genomen en/of
- hij, verdachte ( op 24 maart 2017) een SMS-bericht heeft verstuurd naar die [aangever] met de tekst: "Hoe gaat dit nou verder? Wil je mij even bellen lossen we dit op" en/of vervolgens (meermalen) die [aangever] heeft gebeld , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 in de
gemeente(n) Arnhem en/of Huissen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- die [aangever] gevolgd naar- en/of opgewacht bij een winkelcentrum (De [winkelcentrum 2] in [woonplaats] ) en/of
- op intimiderende wijze tegen die [aangever] gesproken en/of deze - zakelijk weergeven- toegevoegd dat hij en/of zijn mededaders een peilbaken onder de auto van die [aangever] had(den) geplakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) (aldus) wist(en) waar die [aangever] woonde en/of
wist(en) dat die [aangever] een (tweeling)broer had en/of de naam wist(en) van een kind van die [aangever] en/of gezegd dat die [aangever] niet diens collega's en/of geen politie erbij moest halen en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) mensen van (motorclub) Satudarah kenden, althans aan die [aangever] woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft/hebben toegevoegd en/of
- ( op 22 maart 2017) met een auto in de directe omgeving van het kantoor van die [aangever] (zichtbaar voor de kantoorgenoten van die [aangever]) gaan en/of blijven staan en/of naar dat kantoor van die [aangever] gebeld en/of - zakelijk weergegeven- (tegen collega's van die [aangever]) aangegeven dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), nog niet klaar was/waren met die [aangever] en/of geld wilde(n) hebben , van welke woorden die [aangever] kennis heeft genomen en/of
- ( op 24 maart 2017) een SMS-bericht verstuurd naar die [aangever] met de
tekst: "Hoe gaat dit nou verder? Wil je mij even bellen lossen we dit op"
en/of vervolgens (meermalen) die [aangever] gebeld ; art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 januari 2018, genummerd PL0600-2017280396 (Z), opgemaakt door politie Eenheid Oost-Nederland, District Gelderland-Midden doorgenummerd 1 tot en met 510.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 146.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 147.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 148.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 151.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 152.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 153.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 154.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 155.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 156.
11.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 157.
12.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 167.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 184
14.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 185.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pagina 103.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pagina 105.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pagina 106.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pagina 106.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] , pagina 127.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] , pagina 128.
21.Proces-verbaal van onderzoek personenauto HL306R, pagina 174 en 175.
22.NFI rapport, pagina 181.