3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 tot en met 8
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om verdachte te veroordelen voor de onder 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten, en zal verdachte hiervan vrijspreken.
In alle gevallen gaat het om diefstal in vereniging (met braak) of een poging daartoe, waarbij geldbedragen uit betaalautomaten, brandstof en diverse goederen uit een auto zijn weggenomen. De feiten zijn gepleegd bij een autowasserette en tankstations. Van elk van deze feiten is aangifte gedaan, zijn camerabeelden uitgekeken en beschreven. Schermafdrukken van deze camerabeelden bevinden zich in het procesdossier.
Feit 2 en 3
Het procesdossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , waarin hij verbaliseert dat hij verdachte herkent op ‘schermafdrukken van bewegende
camerabeelden’. In dit proces-verbaal is niet vermeld om welke camerabeelden dit precies gaat. De rechtbank kan niet enkel op basis van het zogenaamde PL-nummer van het proces-verbaal zelf de conclusie trekken dat het om de schermafdrukken van bewegende camerabeelden zou moeten gaan die horen bij de aangiftes van feit 2 en 3. Nu de herkenning een zeer belangrijk onderdeel van de door de officier van justitie gepresenteerde bewijsconstructie is – immers, verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij het feit – is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] onmiskenbaar had moeten blijken op basis van welke schermafdrukken van bewegende camerabeelden hij verdachte heeft herkend. Nu dit niet het geval is, zal de rechtbank dit niet zelf interpreteren en om die reden is het proces-verbaal van [verbalisant 1] niet bruikbaar als bewijsmiddel. Omdat de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten ook niet uit andere bewijsmiddelen blijkt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2 en 3.
Feit 4
Het procesdossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] waarin hij verbaliseert dat de tatoeage op verdachtes rechteronderarm qua vorm en kleur overeenkomt met de tatoeage op de rechteronderarm van ‘verdachte 1’ op de camerabeelden. De rechtbank overweegt dat van dit feit geen bewegende camerabeelden beschikbaar zijn geweest, maar alleen schermafdrukken van de bewegende camerabeelden. Op deze schermafdrukken is te zien dat de persoon die aan het tanken is een donkerkleurige tatoeage op zijn rechteronderarm heeft. De tatoeage zelf is echter niet duidelijk te zien. Gelet hierop, en het feit dat dergelijke tatoeages, zogenaamde ‘sleeves’, veelvuldig voorkomen, acht de rechtbank een herkenning enkel op basis van deze tatoeage niet voldoende specifiek en onderscheidend genoeg om op basis daarvan vast te kunnen stellen dat ‘verdachte 1’ [verdachte] betreft. Verder verbaliseert [verbalisant 2] dat hij door de pet en zonnebril die ‘verdachte 1’ draagt, niet kon vaststellen of verdachte [verdachte] qua uiterlijke kenmerken in zijn gezicht ook overeenkomt met ‘verdachte 1’. Wel zag hij dat verdachte [verdachte] qua huidskleur, signalement en geschatte leeftijd overeen komt met ‘verdachte 1’ op de camerabeelden.’ De rechtbank acht een herkenning gebaseerd op zulke algemene punten, die bovendien niet nader worden omschreven, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende specifiek en onderscheidend om vast te kunnen stellen dat verdachte degene is geweest die heeft getankt zonder te betalen.
Feit 5
Ten aanzien van de camerabeelden is geen proces-verbaal van herkenning opgenomen. Ook blijkt niet uit andere stukken uit het procesdossier dat verdachte een van de mannen op de camerabeelden is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 5.
Feit 6 en 7
Het procesdossier bevat ten aanzien van deze feiten in beide gevallen een proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant ( [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 6 en [verbalisant 2] ten aanzien van feit 7) waarin wordt geverbaliseerd dat [verdachte] op de camerabeelden wordt herkend aan de Nike schoenen die hij droeg op de beelden van feit 2. . Daarnaast relateert [medeverdachte 1] dat hij [verdachte] ook herkent vanwege het gebruik van de Opel Corsa, die bij eerdere strafbare feiten is gebruikt. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten waarnaar in de herkenning wordt verwezen, acht de rechtbank een herkenning op basis daarvan niet bruikbaar voor het bewijs van feit 6 en 7. Daarnaast stellen beide verbalisanten zowel in het geval van feit 6 als in het geval van feit 7 dat de persoon op de camerabeelden ook qua postuur, houding en haardracht overeenkomt met verdachte [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat deze kenmerken onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn om vast te kunnen stellen dat verdachte één van de daders is geweest. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de camerabeelden zeer onduidelijk zijn en dat de gezichten van de verdachten niet zichtbaar in beeld komen. Wel is te zien dat beide verdachten een pet dragen, waardoor een herkenning aan de hand van haardracht wordt bemoeilijkt. Het voorgaande maakt dat de herkenning in onvoldoende mate overtuigt als betrouwbaar. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 6 ten laste gelegde.
Feit 8
Uit de beschrijving van deze camerabeelden blijkt dat een auto komt aanrijden met daarin twee personen. Vervolgens stapt één van de twee mannen uit en wordt de diefstal door deze man gepleegd. De tweede persoon blijft al die tijd in de auto zitten. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 2] bekend degene te zijn geweest die de diefstal alleen heeft gepleegd. Op basis van deze verklaring en andere stukken in het procesdossier stelt de rechtbank vast dat het niet verdachte is geweest die deze diefstal heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 8 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen feit 1
[verbalisant 1] heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op 9 augustus 2019 was ik, verbalisant, in uniform gekleed en met toezicht belast en rijdend op een opvallend politievoertuig te Bussum.Ik vertelde [verdachte] dat er een signalering staat op [medeverdachte 2] en dat hij moet worden aangehouden. Ik heb tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij was aangehouden wegens een signalering op zijn naam. Ik zag dat [medeverdachte 2] weg rende in de richting van de Driestweg. Ik wilde achter hem aan rennen. Ik zag dat [verdachte] mijn doorgang belemmerde door zich breed te maken op het trottoir. Ik heb [verdachte] opzij geduwd en ben achter [medeverdachte 2] aan gerend. Ik zag dat hij ten val kwam op de hoek van de Gildestraat met de Driestweg. Ik heb [medeverdachte 2] beet gepakt en probeerde hem onder controle te brengen. Op dat moment voelde ik dat ik opzij werd geduwd. Ik keek naast mij en ik zag dat [verdachte] naast mij stond en zichzelf tussen mij en [medeverdachte 2] in probeerde te manoeuvreren. Ik voelde dat hij mij steeds in een andere richting probeerde te duwen en te trekken dan die waarin [medeverdachte 2] zich verplaatste. Ik voelde op dat moment een klap tegen mijn bovenlip. Ik zag dat dit gedaan werd door [verdachte] . Ik voelde dat ik mijn greep op [medeverdachte 2] kwijt raakte. Ik voelde dat [medeverdachte 2] zich los rukte en ik zag dat hij weg rende de Driestweg in. Ik heb [verdachte] van mij weg geduwd en ben weer achter [medeverdachte 2] aan gegaan. Ik zag dat [medeverdachte 2] een portiek binnen ging en de deur wilde sluiten. Ik heb toen een sprong gemaakt en heb de deur open getrapt om te voorkomen dat hij de deur zou sluiten. Op dat moment zag en voelde ik dat ik werd beetgepakt door [verdachte] . Ik voelde dat hij mij in de richting van de straat probeerde te duwen, in ieder geval in een andere richting dan de woning in. Ik zag en voelde dat [verdachte] zich langs mij heen werkte en de gang van de woning in ging. Ik voelde dat hij samen met [medeverdachte 2] de deur probeerde te sluiten. Ik heb mijn voet tussen de deur gezet om te voorkomen dat de deur werd gesloten en ik heb via de meldkamer assistentie ingeroepen.
Getuige [getuige] heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 9 augustus 2019 te Bussum hoorde ik een hoop geschreeuw buiten. Ik zag dat een man uit de richting van de Huizerweg aan kwam rennen. Kort achter deze man zag ik een politieagent rennen. Achter deze agent zag ik een andere man rennen. Vervolgens zag ik dat de eerste man op straat viel. Ik zag dat de politieagent bovenop de man sprong om hem te pakken. Ik zag dat de politieagent de man optilde en weer ging staan. Ik zag dat de tweede man inmiddels ook daar was. Ik zag dat de tweede man naar de agent en de man toe liep. Ik zag dat de tweede man de eerste man probeerde los te trekken van de agent. Ik zag dat de tweede man aan de eerste man en aan de agent aan het trekken was. Ik hoorde de politieagent op een gegeven moment zeggen: “Auw mijn kaak, auw mijn kaak” Ik hoorde dat de agent dit meerdere malen zei. Ineens zag ik dat het de twee mannen lukte om bij de politieagent weg te rennen. Ik zag dat de twee naar een woning aan de Driestweg renden. Ik zag dat de twee mannen de woning daar binnen gingen.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer, dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de politieambtenaar geen pijn of letsel zou hebben ondervonden. Het oplopen van pijn of letsel door [verbalisant 1] is niet ten laste gelegd en is bovendien geen bestanddeel van wederspannigheid, zodat dit niet hoeft te worden bewezen.