ECLI:NL:RBMNE:2019:5854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
493259 / HA RK 19-338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in een ondertoezichtstellingzaak

Op 6 december 2019 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.R. van Es-de Vries in een lopende zaak betreffende de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter. Deze zaak was eerder behandeld door de rechter en de mondelinge behandeling was gepland op 10 december 2019. De wrakingskamer heeft besloten om af te zien van een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, omdat verzoeker eerder al wrakingsverzoeken had ingediend die ongegrond waren verklaard. De wrakingskamer concludeert dat er sprake is van kennelijk misbruik van recht, aangezien verzoeker kennelijk probeert de behandeling van de hoofdzaak te vertragen. Daarom wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om de voortgang van de procedure te waarborgen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 9 december 2019.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 493259 / HA RK 19-338
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 9 december 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 6 december 2019 een verzoek ingediend tot wraking van mr. J.R. van Es-de Vries (hierna: de rechter) in de zaak met het kenmerk C/16/490834/ JE RK 19/2263. Deze zaak betreft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 oktober 2019 tot ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker. De mondelinge behandeling van dit verzoek is bepaald op 10 december 2019.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het volgende, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoeker heeft in de hoofdzaak eerder wrakingsverzoeken ingediend. Op 13 november 2019 heeft verzoeker de rechter in de hoofdzaak gewraakt. Met betrekking tot dit eerste wrakingsverzoek heeft verzoeker op 18 november 2019 de wrakingskamer gewraakt. Beide verzoeken zijn uiteindelijk ongegrond verklaard.
2.2.
De behandeling in de hoofdzaak is gepland op 10 december 2019. Kort voor deze zitting heeft verzoeker de rechter wederom gewraakt. Het is verzoeker er kennelijk om te doen de behandeling weer niet door te laten gaan. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat er sprake is van kennelijk misbruik van recht.
2.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het onderhavige wrakingsverzoek.
2.4.
Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1, gelezen in samenhang met paragraaf 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.
2.5.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/490834/ JE RK 19/2263, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek wederom misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de teamvoorzitter van de afdeling familie en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/490834/ JE RK 19/2263 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
3.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer C/16/490834/ JE RK 19/2263 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Oostendorp, voorzitter, R.M. Berendsen en
H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.