ECLI:NL:RBMNE:2019:5837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
7917850 UC EXPL 19-7492
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van schuldeiser bij incassoprocessen en verwarring bij schuldenaar

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], en een gedaagde, die een tandartsnota van augustus 2017 niet heeft betaald. De eiser heeft de gedaagde gedagvaard, waarna de gedaagde schriftelijk verweer heeft gevoerd. De gedaagde stelde dat hij niet op de hoogte was dat hij deze rekening nog moest betalen. In de tussentijd heeft de gedaagde een deel van de hoofdsom van € 131,46 betaald, waardoor de eis van de eiser is verminderd tot alleen de kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 11 december 2019 geoordeeld dat het uitgangspunt van de wet is dat burgers zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig betalen van hun rekeningen. Echter, de kantonrechter erkent dat veel mensen moeite hebben met het bijhouden van hun administratie, vooral wanneer er meerdere nota's zijn die betaald moeten worden. In dit geval heeft de kantonrechter vastgesteld dat de schuldeiser, de eiser, zijn vorderingen heeft uitbesteed aan verschillende incassobureaus, wat heeft geleid tot verwarring bij de gedaagde over welke nota's nog openstonden.

De kantonrechter concludeert dat de schuldeiser een verantwoordelijkheid heeft om zijn incassoprocessen zo in te richten dat schuldenaren niet onterecht in de problemen komen. In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verwarring die is ontstaan door de verschillende dossiers en incassobureaus voor rekening van de eiser komt. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7917850 UC EXPL 19-7492 nig/1449
Vonnis van 11 december 2019
in de zaak van
[eiser] ,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door zijn vader [A] .

1.Wat is er aan de hand?

1.1.
De zaak gaat over een tandartsnota van augustus 2017, die [gedaagde] niet heeft betaald. [eiser] heeft hem daarom gedagvaard bij de kantonrechter, en [gedaagde] heeft schriftelijk verweer gevoerd. Volgens hem was het hem niet duidelijk dat hij deze rekening nog moest betalen. Daarna is er een tweede schriftelijke ronde geweest.
1.2.
In de tussentijd heeft [gedaagde] de hoofdsom van € 131,46 betaald. [eiser] heeft zijn eis verminderd. Het gaat nu alleen nog om de kosten (buitengerechtelijke incassokosten, rente, proceskosten).
1.3.
Door omstandigheden is het vonnis eenmaal uitgesteld.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
Het uitgangspunt van de wet is dat burgers zelf ervoor verantwoordelijk zijn dat ze op tijd hun rekeningen betalen. Tegelijkertijd weet iedereen dat er veel mensen zijn die moeite hebben om hun administratie op orde houden. In relaties waarin meer nota’s betaald moeten worden, kan dan al gauw verwarring ontstaan over wat er nu precies nog open staat. Ook al moet de schuldenaar in zo’n geval in principe zelf bijhouden wat hij betaald heeft en wat niet, er zijn vrij veel mensen die dat niet kunnen. Het helpt dan niet als nota’s zijn ondergebracht in verschillende dossiers, die vervolgens zijn uitbesteed aan verschillende incassobureaus.
2.2.
Van een professionele schuldeiser mag verwacht worden dat hij daar tot op zekere hoogte rekening mee houdt. Hij heeft een verantwoordelijkheid om zijn incassoprocessen zo in te richten dat mensen niet dieper in moeilijkheden komen dan nodig is. Als een schuldeiser zijn vorderingen uitbesteedt aan verschillende incassobureaus, zodat aan zijn kant niemand meer het overzicht heeft, kan hij de schuldenaar niet verwijten dat die de draad kwijtraakt.
2.3.
In dit geval lijkt het erop dat iets dergelijks gebeurd is. [eiser] heeft de nota overgedragen aan factoringbedrijf [bedrijfsnaam 1] . Die heeft als incassobedrijf [bedrijfsnaam 2] ingeschakeld. Daarna is de nota weer teruggegaan naar [eiser] en is vervolgens Flanderijn bij de zaak betrokken. Intussen heeft vader [gedaagde] voor andere nota’s een regeling getroffen met [bedrijfsnaam 2] . Volgens hem heeft een medewerker van [bedrijfsnaam 2] daarbij gezegd dat er verder geen openstaande nota’s meer waren. Volgens [eiser] betekende dat alleen dat déze nota (op dat moment) niet bij [bedrijfsnaam 2] in behandeling was, maar uit niets blijkt dat de medewerker van [bedrijfsnaam 2] dat heeft uitgelegd. De verwarring zal nog groter geworden zijn doordat [gedaagde] bij die andere regeling op een zeker moment € 132 terug kreeg, wat vrijwel gelijk is aan de hoofdsom van deze vordering.
2.4.
Kortom, het verweer van [gedaagde] snijdt hout. Het is aannemelijk dat het hem inderdaad niet duidelijk was. Dat is (in deze omstandigheden) voor risico van [eiser] . [gedaagde] heeft terecht alsnog de hoofdsom betaald, maar de buitengerechtelijke incassokosten en de rente komen in dit geval voor rekening van [eiser] . Ook de proceskosten hoeft [gedaagde] niet te vergoeden, omdat die nodeloos gemaakt zijn. De kantonrechter vindt het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] bij duidelijker informatie gewoon betaald zou hebben.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, dat wil zeggen dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.