ECLI:NL:RBMNE:2019:5835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
UTR 19/2095, UTR 19/4018, UTR 19/2096 en UTR 19/4508
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van last onder dwangsom voor het gebruik van vakantiewoningen voor huisvesting van arbeidsmigranten

Op 4 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaken tussen eisers, [eiser/eiseres 1] en [eiser/eiseres 2] uit [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam]. De zaak betreft de invordering van een last onder dwangsom die in juli 2017 aan eisers was opgelegd. Deze last verbood eisers om recreatiewoningen op vakantiepark [naam vakantiepark] in [plaatsnaam] te gebruiken voor niet-recreatief gebruik, zoals permanente bewoning of huisvesting van arbeidsmigranten. Bij overtreding zou een dwangsom van € 25.000,- per woning verbeurd worden.

In de periode van juli tot en met oktober 2018 heeft verweerder geconstateerd dat eisers in totaal acht vakantiewoningen op het park hebben laten gebruiken voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Verweerder heeft daarop in twee besluiten een totaalbedrag van € 200.000,- aan dwangsommen ingevorderd. De bezwaren van eisers tegen deze invordering zijn op 17 april 2019 ongegrond verklaard, waarna eisers beroep hebben ingesteld en om een voorlopige voorziening hebben gevraagd.

Tijdens de zitting op 4 december 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat eisers geen bezwaar hadden gemaakt tegen de oorspronkelijke last onder dwangsom. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was dat eisers de last hadden overtreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de invordering van de dwangsommen konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2095, UTR 19/4018, UTR 19/2096 en UTR 19/4508

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

4 december 2019 in de zaken tussen

[eiser/eiseres 1] en [eiser/eiseres 2] uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam] , verweerder

(gemachtigde: mr. P. de Jonge).

Inleiding

1. Verweerder heeft in juli 2017 een last onder dwangsom opgelegd aan eisers. Deze last houdt onder meer in dat eisers geen recreatiewoningen op vakantiepark [naam vakantiepark] in [plaatsnaam] mogen laten gebruiken voor niet-recreatief gebruik (permanente bewoning of huisvesting van arbeidsmigranten). Als zij dit wel doen, wordt er een dwangsom van € 25.000,- per woning verbeurd.
2. Verweerder heeft in de periode van juli tot en met oktober 2018 verschillende controles gehouden op park [naam vakantiepark] . Verweerder heeft geconstateerd dat eisers in die periode 8 vakantiewoningen op het park hebben laten gebruiken voor huisvesting van arbeidsmigranten. In twee besluiten heeft verweerder vervolgens 8 dwangsommen ingevorderd. Het besluit van 10 september 2018 gaat over de woningen [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] , [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 3] , [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 5] . Het besluit van 14 november 2018 gaat over de woningen [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 6] , [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 7] , [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 8] en [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 9] . Er wordt in de twee besluiten in totaal
dus € 200.000,- ingevorderd.
3. Verweerder heeft de bezwaren van eisers op 17 april 2019 ongegrond verklaard. Eisers hebben hier vervolgens beroep tegen ingesteld. Vanwege de invordering van het grote bedrag die door verweerder wordt doorgezet, hebben eisers de voorzieningenrechter ook om een voorlopige voorziening gevraagd.
4. Beide zaken zijn op de zitting van 4 december 2019 behandeld. Eisers waren op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting geconcludeerd dat er geen nader onderzoek vereist was voor de beoordeling van de beroepen. De voorzieningenrechter heeft daarom direct mondeling uitspraak gedaan op zowel de verzoeken om voorlopige voorziening als op de beroepen. Hij heeft erop gewezen dat eisers daartegen hoger beroep kunnen instellen.

De beoordeling

5. Eisers krijgen in deze zaken geen gelijk.
6. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat zij zich betrokken voelen bij het lot van de arbeidsmigranten in [plaatsnaam] en graag willen dat deze, vaak jonge, mensen een goede en veilige plek hebben om te kunnen wonen. De voorzieningenrechter begrijpt dat, maar hij moet de zaak juridisch beoordelen. De uitkomst daarvan legt de voorzieningenrechter hierna uit aan de hand van wat eisers hebben aangevoerd en wat er op de zitting met partijen is besproken.
7. Op de zitting is met partijen besproken dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen de last onder dwangsom van 4 juli 2017. Verweerder heeft toegelicht dat de last onder dwangsom naar de advocaat die eisers toen hadden is gestuurd. Eisers zeggen dat zij niet van het besluit wisten, maar zij hebben wel bevestigd dat die advocaat toen hun advocaat was. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat eisers bekend hadden kunnen zijn met de last onder dwangsom. Of zij hier daadwerkelijk bekend mee waren, is iets tussen eisers en hun voormalig advocaat.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de verschillende controlerapporten kan worden vastgesteld dat er in de acht vakantiehuizen arbeidsmigranten woonden. Eisers hebben dit ook niet betwist. Dit is een overtreding van de opgelegde last.
9.
Eisers hebben op de zitting verder toegelicht dat zij als tussenpersonen betrokken waren bij de verhuur van deze woningen aan de arbeidsmigranten en dat de eigenaren van de woningen hier niets mee te maken hadden. De arbeidsmigranten meldden zich met hun huisvestingsvraag bij eisers en betaalden de huur voor de vakantiehuizen contant aan hen. De voorzieningenrechter stelt op basis van de controlerapporten in combinatie met de verklaringen van eisers op de zitting vast dat eisers terecht zijn aangemerkt als overtreders.
10. De conclusie is dat eisers de last acht keer hebben overtreden en dat er acht dwangsommen verbeurd zijn.
11. Het is vaste rechtspraak dat als er dwangsommen verbeurd zijn, deze dwangsommen ook ingevorderd moeten worden. Dit hoeft alleen niet als er bijzondere omstandigheden zijn. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in 2009 verklaard heeft de huisvesting van arbeidsmigranten te gedogen tot er een geschikte faciliteit voor gebouwd was. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat de huisvesting die er inmiddels wel is voor arbeidsmigranten – het ‘ [naam locatie] ’ – niet veilig genoeg is. Tot slot stellen eisers dat ze de dwangsommen niet kunnen betalen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan er niet ingevorderd hoeft te worden. Eisers hadden in ieder geval vanaf de last onder dwangsom in 2017 kunnen weten dat de huisvesting van arbeidsmigranten niet meer gedoogd werd. Dat de situatie in en om het [naam locatie] volgens eisers onveilig is, is geen reden om voor illegale verhuur als oplossing te kiezen. Tot slot is het duidelijk dat deze invordering financiële gevolgen zal hebben voor eisers, maar ook dit is geen reden om van de invordering af te zien.
13. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat verweerder de dwangsommen terecht heeft ingevorderd. De beroepen zijn ongegrond. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op de beroepen binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.