ECLI:NL:RBMNE:2019:5768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
492340 / HA RK 19-324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 5 december 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.J. Catsburg, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoeker als eisende partij optreedt tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Verzoeker had eerder in een soortgelijke zaak met dezelfde rechter te maken gehad, waarbij hij in het ongelijk was gesteld. Hij vreesde dat de rechter ook in de huidige zaak partijdig zou zijn, omdat deze eerder tegen hem had beslist. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 3 december 2019, maar verzoeker was niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen bekend zijn geworden. Verzoeker had al op 11 oktober 2019 een uitnodiging ontvangen voor de zitting van 26 november 2019, waarin mr. J.J. Catsburg als behandelend rechter werd genoemd. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker ongeveer zes weken na het bekend worden van deze feiten zijn verzoek had ingediend, wat niet voldeed aan de wettelijke eisen. Daarom verklaarde de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure in de oorspronkelijke zaak met zaaknummer UTR 19 / 2987 WOZ zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 492340 / HA RK 19-324
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 5 december 2019
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 26 november 2019 met daarin het wrakingsverzoek van verzoeker;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 27 november 2019 met als bijlage de tekst die hij heeft voorgelezen op de zitting van 26 november 2019;
  • de schriftelijke reactie van mr. J.J. Catsburg van 28 november 2019.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 3 december 2019 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is mr. J.J. Catsburg verschenen. Hoewel verzoeker behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, is hij niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.J. Catsburg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 19 / 2987 WOZ. In deze zaak treedt verzoeker op als eisende partij. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort is verweerder.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. In een soortgelijke zaak van verzoeker tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort heeft de rechter op 5 juli 2019 uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter verzoeker in het ongelijk gesteld. Omdat verzoeker in deze zaak met dezelfde rechter wordt geconfronteerd, verwacht hij dat de rechter de zaak op eenzelfde manier zal beoordelen. Omdat de rechter geen gebruik heeft gemaakt van zijn verschoningsrecht heeft verzoeker de rechter gewraakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij zich niet heeft verschoond omdat hij er rekening mee houdt dat verzoeker nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren kan brengen, waardoor hij mogelijk anders zou kunnen beslissen dan hij in de eerdere zaak heeft gedaan. Een rechtsoordeel in een eerdere uitspraak is naar zijn mening geen indicatie van partijdigheid of een schijn daarvan. Verder stelt de rechter zich op het standpunt dat verzoeker hem niet heeft gewraakt zodra de feiten en omstandigheden verzoeker bekend zijn geworden. De uitnodiging voor de zitting waarin de naam van de behandelend rechter wordt genoemd, is geruime tijd voor de zitting van 26 november 2019 verstuurd. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek daarom eerder kunnen en moeten doen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval is verzoeker bij brief van 11 oktober 2019 uitgenodigd voor de zitting van 26 november 2019. In deze brief staat dat mr. J.J. Catsburg de behandelend rechter zal zijn. Deze brief zal verzoeker uiterlijke enkele dagen daarna hebben bereikt. Verzoeker heeft pas in de loop van de zitting van 26 november 2019 de rechter gewraakt.
3.2.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker ongeveer zes weken nadat de genoemde feiten en omstandigheden hem bekend zijn geworden een verzoek tot wraking heeft ingediend. Dit maakt dat de wrakingskamer vindt dat het wrakingsverzoek niet voldoet aan de eis die in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb staat. Het verzoek is dus niet tijdig gedaan. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de hierboven genoemde wettelijke bepaling.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, de andere betrokken partij, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19 / 2987 WOZ dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. M.J. Slootweg en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.