Op 5 december 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.J. Catsburg, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoeker als eisende partij optreedt tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Verzoeker had eerder in een soortgelijke zaak met dezelfde rechter te maken gehad, waarbij hij in het ongelijk was gesteld. Hij vreesde dat de rechter ook in de huidige zaak partijdig zou zijn, omdat deze eerder tegen hem had beslist. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 3 december 2019, maar verzoeker was niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen bekend zijn geworden. Verzoeker had al op 11 oktober 2019 een uitnodiging ontvangen voor de zitting van 26 november 2019, waarin mr. J.J. Catsburg als behandelend rechter werd genoemd. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker ongeveer zes weken na het bekend worden van deze feiten zijn verzoek had ingediend, wat niet voldeed aan de wettelijke eisen. Daarom verklaarde de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure in de oorspronkelijke zaak met zaaknummer UTR 19 / 2987 WOZ zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.