Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een erfrechtelijke procedure betreffende het ontslag van een testamentair bewindvoerder en de benoeming van opvolgend testamentair bewindvoerders. Verzoekster, die als testamentair bewindvoerder was aangesteld, heeft verzocht om ontslag op grond van artikel 4:164 lid 1 sub e jo. lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verzoek is gedaan in het kader van verstoorde familieverhoudingen tussen de erfgenamen, wat heeft geleid tot wederzijds wantrouwen. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de referteverklaringen van de erfgenamen, die de benoeming van de opvolgend bewindvoerders steunden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat erflaatster in haar testament had bepaald dat de bewindvoerder bevoegd was om een opvolgend bewindvoerder aan te wijzen. Verzoekster had deze bevoegdheid al benut door [F] en [G] aan te wijzen als opvolgend testamentair bewindvoerders. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontslag van verzoekster toegewezen, maar het verzoek tot benoeming van de opvolgend testamentair bewindvoerders afgewezen, aangezien het testament hierin voorzag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beslissing kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.