In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die als pakketbezorger 31 pakketten met telefoons en simkaarten heeft verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de baten van het bewezen verklaarde feit, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft een bedrag van € 9.225,- gevorderd, wat de helft is van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 18.450,-, gebaseerd op het ontnemingsrapport. De verdediging heeft betoogd dat het geschatte voordeel moet worden gehalveerd en dat de waarde van de telefoons niet op de nieuwwaarde moet worden gebaseerd, maar op 25% daarvan, wat zou neerkomen op een bedrag van € 2.306,25.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de schatting van de officier van justitie terecht is, omdat de telefoons ten tijde van de verduistering nieuw waren en de rechtbank geen aanleiding zag om van de schatting af te wijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een andere persoon betrokken waren bij de verduistering, en heeft daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.225,-. De rechtbank legt de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.