ECLI:NL:RBMNE:2019:5727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
NL19.1900
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gebruiksvergoedingen en boetes wegens schending van overeenkomst inzake mediagebruik van foto's

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. L.T.M. Keet, betaling van € 606.549,00 van verweerster, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Verburg, wegens het ongeoorloofd gebruik van foto's van modellen die door eiser zijn geleverd. De kernvraag was of verweerster in strijd handelde met de gemaakte afspraken over het gebruik van deze foto's. De rechtbank oordeelde dat verweerster gedeeltelijk in strijd had gehandeld met de overeenkomst en dat eiser recht had op betaling van gebruiksvergoedingen en boetes. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser niet verjaard waren en dat de verbintenissen tussen eiser en de ontbonden vennootschap [bedrijfsnaam 1] niet teniet waren gegaan door de ontbinding. De rechtbank wees de vorderingen van eiser gedeeltelijk toe, maar matigde de boetes tot een totaal van € 11.250,00, omdat deze buitensporig waren in verhouding tot de werkelijke schade. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De tegenvordering van verweerster werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.1900
Vonnis van 9 december 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser van de vordering,
verweerder op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. L.T.M. Keet te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. G.J.M. Verburg te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met producties 1 tot en met 30
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 18, met daarin een tegenvordering
- het verweerschrift op de tegenvordering
- twee aktes met een wijziging van de vordering
- een akte van [eiser] met producties 31 tot en met 45
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 16 september 2019
  • de reacties op het proces-verbaal van [eiser] en [verweerster] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering; het geschil en de beoordeling daarvan

Vooraf: de bevoegdheid van de rechtbank
2.1.
[eiser] stelt dat op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden geschillen moeten worden beslecht door “de bevoegde rechter in Utrecht”. [verweerster] betwist de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Maar ook als geen sprake is van een geldige forumkeuze, is deze rechtbank bevoegd te beslissen, namelijk op grond van de wettelijke bevoegdheidsregel in artikel 99 Wetboek van Rechtsvordering.
De kernvraag
2.2.
De kernvraag is of [verweerster] bij het gebruiken van foto’s met modellen van [bedrijfsnaam 1] in strijd handelde met de tussen hen gemaakte afspraken. Het antwoord is: gedeeltelijk en [verweerster] moet daarvoor betalen aan [eiser] .
Waar gaat het over?
2.3.
In 2010 zocht [verweerster] contact met [bedrijfsnaam 1] voor het laten maken van foto’s ter promotie van het park. [bedrijfsnaam 1] , toen ook handelend onder de naam [handelsnaam] , stelde tegen betaling modellen ter beschikking voor media-uitingen. [eiser] was de bestuurder van [bedrijfsnaam 1] .
In juli 2010 en in juni en augustus 2011 waren er fotosessies in het dierenpark met modellen van [bedrijfsnaam 1] :
- een fotosessie met twee gezinnen,
- een fotosessie met senioren en (klein)kinderen en
- een fotosessie met modellen die de zakelijke markt aanspreken.
[verweerster] betaalde de drie hiervoor ontvangen facturen.
Op 1 oktober 2011 besloot de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijfsnaam 1] tot ontbinding van de vennootschap. De vereffening van [bedrijfsnaam 1] werd op 2 oktober 2013 heropend, omdat er nagekomen baten zouden zijn vanwege ongeoorloofd gebruik van foto’s met de modellen van [bedrijfsnaam 1] door de opdrachtgevers. [eiser] is benoemd als vereffenaar.
In april 2016 mailde [eiser] aan [verweerster] dat [verweerster] de gemaakte foto’s van de gezinnen in strijd met de geldende afspraken gebruikte. [verweerster] noemde dat een misverstand. Het gebruik van de foto’s is toen niet gewijzigd.
Op 30 april 2018 sommeerde [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), namens [bedrijfsnaam 1] tot betaling van € 55.513,00 ex btw voor het gebruiken van de foto’s van de drie fotosessies in strijd met de gemaakte afspraken. [verweerster] betaalde niet.
Op 8 november 2018 droeg [bedrijfsnaam 1] haar vordering op [verweerster] over aan [eiser] . [eiser] is daardoor bevoegd tot het innen van de gestelde vordering.
2.4.
[eiser] vordert, na twee eiswijzigingen, betaling van € 606.549,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juni 2018, buitengerechtelijke kosten van € 4.807,75 vermeerderd met rente, en betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met rente.
2.5.
Vooraf merkt de rechtbank op dat [eiser] verwijst naar procedures die [bedrijfsnaam 1] met andere voormalige contractspartijen voerde. De omstandigheden en de daar ingenomen stellingen zijn niet hetzelfde als in deze zaak. De uitkomst hoeft dat om die reden ook niet te zijn.
Zijn de verbintenissen tussen [bedrijfsnaam 1] en [verweerster] teniet gegaan op1 oktober 2011?
2.6.
Volgens [verweerster] kan [eiser] op dit moment niets meer van haar vorderen, omdat alle verbintenissen met [bedrijfsnaam 1] teniet zijn gegaan door de liquidatie van [bedrijfsnaam 1] op 1 oktober 2011.
2.7.
Dat verweer gaat niet op. Op 1 oktober 2011 is [bedrijfsnaam 1] ontbonden. Op dat moment waren er geen baten, althans deze waren toen niet bij haar bekend. Op grond van de wet houdt een vennootschap na ontbinding op te bestaan als er geen baten zijn (art. 2:19 lid 4 BW). Als er nog wel baten zijn, blijft de vennootschap voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen van de vennootschap nodig is (lid 5 van datzelfde artikel). In ieder geval was van deze laatste situatie sprake toen de vereffening werd heropend, op 2 oktober 2013. De vennootschap was vanaf dat moment in liquidatie. Dat in de tussenliggende periode van de onjuiste veronderstelling werd uitgegaan dat de vennootschap niet over te vereffenen baten beschikte, doet daar niet aan af. Als het al zo zou zijn dat [bedrijfsnaam 1] op enig moment is opgehouden te bestaan, betekent dit niet dat de rechtsverhouding waaruit de door [eiser] gestelde vordering is ontstaan, toen ook teniet is gegaan. Die rechtsverhouding is blijven bestaan en daaruit kunnen ook na 1 oktober 2011 vorderingen voortvloeien. Juist met het oog op het vorderen van (schade)vergoeding van partijen met wie [bedrijfsnaam 1] eerder overeenkomsten sloot, is alsnog de vereffening ter hand genomen. Waar [verweerster] stelt dat [bedrijfsnaam 1] vanaf dat moment in liquidatie was en dus niet op de oude voet in het rechtsverkeer kon doorgaan, heeft zij gelijk (zie ook 2.16). De heropening heeft een beperkt doel. Dit volgt uit artikel 2:23c BW: de rechtspersoon herleeft, maar uitsluitend ter afwikkeling van de vereffening. Het innen van een vordering die voortvloeit uit een eerdere rechtsverhouding past binnen dat doel.
Zijn de vorderingen verjaard?
2.8.
De vorderingen van [eiser] zijn niet verjaard, zoals [verweerster] bij de mondelinge behandeling heeft gesteld. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zij pas in 2016 op de hoogte was van het nog steeds gebruiken van de foto’s door [verweerster] . [eiser] heeft uitgelegd dat onjuist gebruik van foto’s door andere contractspartijen in 2013 bleek, wat de reden is geweest om heropening van de vereffening te verzoeken. Sinds 2016 is nog geen verjaringstermijn, 5 jaar, verstreken.
Is sprake van rechtsverwerking door [bedrijfsnaam 1] ?
2.9.
[verweerster] meent dat [eiser] / [bedrijfsnaam 1] haar rechten heeft verwerkt. In april 2016 kreeg [verweerster] een e-mail van [eiser] . Partijen hadden de volgende mailwisseling.
[eiser] :

Verder zag ik, op aangeven van 1 van de gezinnen, dat voor zowel de familie [achternaam 1] als ook Fam [achternaam 2] de afbeeldingen over het gehele internet zijn verspreid, daar waar we alleen jullie website hadden afgesproken. Kunnen we hier nog eea over afspreken.”
Hierna vraagt [verweerster] om voorbeelden en geeft [eiser] die.
[verweerster] :
“Wij hebben de foto’s laten maken om promotie te maken voor het park, Een onderdeel hiervan zijn diverse acties (ook online) waar wij beeldmateriaal voor moeten aanleveren. Het is mij nooit duidelijk geweest dat we de foto’s hier niet voor zouden mogen gebruiken! Daarnaast staat ‘internet’ (bij website) wel vermeld in de overeenkomst. Graag jouw reactie hierop!”
[eiser] :
“Nou het was eigenlijk de bedoeling om, voor die prijs, het bij jullie website te houden. E 475 voor print media, brochures en het hele internet voor 1 gezin met 4 leden is wel erg voordelig. Maar goed gezien het misverstand zal ik dit aan het betreffende gezin overbrengen.”
[verweerster] :
“Oke, dat is dan inderdaad echt een misverstand!”
2.10.
Daarna hoorde [verweerster] pas op 30 april 2018 weer van [eiser] . Dat was een sommatiebrief tot betaling van € 55.513,00.
2.11.
Het is voor te stellen dat [verweerster] op grond van de inhoud van de e-mails in april 2016 en het tijdsverloop daarna niet verwachtte alsnog door [eiser] te worden aangesproken voor onjuist gebruik van de foto’s. Dat is echter niet hetzelfde als rechtsverwerking, waarbij een partij zijn recht niet meer in mág roepen. Daarvoor is meer nodig dan het enkele tijdsverloop, zoals hier aan de orde is. [eiser] heeft verklaard dat pas in 2016 duidelijk werd dat [verweerster] de foto’s gebruikte op een wijze die volgens [eiser] niet voldeed aan de afspraken. [verweerster] is daarop toen gewezen, per e-mail. [eiser] legde toen uit wat volgens hem de afspraak wél was en partijen concluderen dan dat sprake was van een misverstand. Dat [eiser] vindt dat de foto’s ten onrechte zijn gebruikt door [verweerster] staat dus niet ter discussie, wel is op dat moment nog onduidelijk welke gevolgen dat moet/zal hebben. [eiser] zal dat met de gezinnen gaan bespreken, zo schrijft hij. Hoewel het lang duurt voort hij hierop terugkomt bij [verweerster] , in april 2018, is dat niet zo lang dat de rechten van [bedrijfsnaam 1] hierdoor zijn vervallen.
Drie overeenkomsten
2.12.
Aan de vordering van [eiser] liggen drie (al dan niet verlengde) overeenkomsten ten grondslag. Die komen overeen met de verschillende modellen in de fotosessies: de ‘gezinnen’, de ‘senioren met kinderen’ en die voor de ‘zakelijke markt’. Bij de verdere beoordeling zal onderscheid worden gemaakt in die overeenkomsten.
Was [verweerster] partij bij de overeenkomst van 12 juli 2010 (de ‘gezinnen’)?
2.13.
De eerste vraag is wie de wederpartij is bij de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] van 12 juli 2010. Op grond van die overeenkomst werden twee gezinnen in het dierenpark gefotografeerd. [eiser] stelt dat [verweerster] haar wederpartij was, maar [verweerster] betwist dat. Volgens [verweerster] is de overeenkomst gesloten met [A] van [bedrijfsnaam 3] .
2.14.
Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van [eiser] dat [bedrijfsnaam 3] handelde als vertegenwoordiger van [verweerster] , of dat [bedrijfsnaam 1] erop mocht vertrouwen dat [A] [verweerster] vertegenwoordigde. In het geval van vertegenwoordiging handelt een vertegenwoordiger immers niet op eigen naam, maar juist op die van de partij die hij vertegenwoordigt of stelt te vertegenwoordigen. Op de opdrachtbevestiging van 12 juli 2010 staat [bedrijfsnaam 3] vermeld als wederpartij. [bedrijfsnaam 1] heeft de opdrachtbevestiging ook geadresseerd aan [bedrijfsnaam 3] . Bovendien heeft [A] ( [bedrijfsnaam 3] ) de opdrachtbevestiging ondertekend bij “Handtekening opdrachtgever”. Dat zijn sterke aanwijzingen dat [bedrijfsnaam 3] , voor zichzelf, de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] sloot. Nergens staat [verweerster] genoemd op de opdrachtbevestiging.
2.15.
Duidelijk is dat de modellen van [bedrijfsnaam 1] zouden figureren in promotiefoto’s voor [verweerster] , de foto’s werden in het dierenpark genomen. Dat tussen [bedrijfsnaam 1] en [verweerster] contact is geweest, is niet vreemd. Een bedrijf als [bedrijfsnaam 3] zal immers doorgaans werken in opdracht van haar eigen opdrachtgever. Vanwege de duidelijke vermelding van [bedrijfsnaam 3] in de opdrachtbevestiging geeft het contact met [verweerster] geen aanleiding om te oordelen dat zij de wederpartij was.
Het betalen van de factuur door [verweerster] is evenmin een voldoende aanwijzing dat niet de op de opdrachtbevestiging vermelde partij, maar [verweerster] de wederpartij van [bedrijfsnaam 1] was. Een betaling mag immers door ook door een derde gedaan worden, die geen partij is bij de overeenkomst. Het nakomen van een verbintenis voor een ander, leidt er niet toe dat die derde dan partij wordt bij de overeenkomst.
2.16.
De overeenkomst op grond waarvan de ‘gezinnen’ werden gefotografeerd, is dus niet met [verweerster] gesloten. Van een verlenging van die overeenkomst door [verweerster] kan daarom geen sprake zijn. [bedrijfsnaam 3] is een ándere partij. Ook het gegeven dat [bedrijfsnaam 1] op dat moment in 2015 in liquidatie verkeerde, staat eraan in de weg dat een overeenkomst is verlengd of tot stand gekomen. Dit is eerder, in 2.7 uitgelegd.
2.17.
De vorderingen op [verweerster] samenhangend met de foto’s van de ‘gezinnen’ zullen worden afgewezen.
In de beoordeling hierna gaat het dus alleen nog om de overeenkomsten/foto’s met de ‘senioren met kinderen’ en de modellen voor de ‘zakelijke markt’.
Sloten partijen duurovereenkomsten?
2.18.
[eiser] betoogde ter zitting dat in geen van de overeenkomsten een looptijd is overeengekomen en dat ze daarom zijn aan te merken als duurovereenkomsten, die daarom nu ook nog steeds doorlopen. Volgens [verweerster] zijn de overeenkomsten voor vijf jaar aangegaan en zij heeft daarin gelijk.
In zowel de opdrachtbevestiging van de ‘senioren met kinderen’ als in die voor de ‘zakelijke markt’ (en in die van de ‘gezinnen’), staat:
“Het tarief van bovengenoemde media-uiting is gebaseerd op max. 5-jarig gebruik (…)”.Dat dit uitsluitend een afspraak is over de betaling, betwist [verweerster] . Uit niets blijkt dat partijen een langere looptijd dan die vijf jaar voor ogen hadden bij het sluiten van de overeenkomst. Er is overeengekomen dat de foto’s tegen betaling van een bepaald bedrag, voor een bepaalde duur op een bepaalde wijze gebruikt mogen worden. In het geval van een duurovereenkomst zouden ook afspraken gemaakt zijn over (de wijze van vaststelling van) het tarief na ommekomst van die eerste vijf jaar, of een beschrijving hoe dat moet worden berekend. De stelling dat een duurovereenkomst is gesloten, is bovendien in strijd met [eiser] stelling dat de overeenkomst van 12 juli 2010 (de ‘gezinnen’) is verlengd na ommekomst van de eerste vijf jaar; kennelijk vond ook [eiser] / [bedrijfsnaam 1] verlenging dus nodig. Aangezien de andere opdrachtbevestigingen dezelfde bewoordingen bevatten, is dat een duidelijke aanwijzing dat sprake is van overeenkomsten met een bepaalde duur. Hoewel de overeenkomsten dus allemaal zijn geëindigd, kunnen er nog wel vorderingen uit voortvloeien.
Mocht [verweerster] erop vertrouwen dat zij de foto’s kon gebruiken zoals zij dat heeft gedaan?
2.19.
De centrale vraag in dit geschil is of [verweerster] in strijd handelde met de overeenkomsten met [bedrijfsnaam 1] . Voor een antwoord op die vraag moet worden vastgesteld wát die afspraken over de foto’s van de ‘senioren met kinderen’ en van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ waren.
2.20.
In de opdrachtbevestigingen voor de ‘senioren met kinderen’ en die voor de modellen voor de ‘zakelijke markt’ staat:
“Media-uitingen: Brochures/folders, internet website, printmedia advertenties
Tarief per model: (…) Het tarief van bovenstaande media-uiting is gebaseerd op max. 5-jarig gebruik binnen de afgesproken media-uitingen binnen Nederland”
2.21.
Volgens [eiser] mocht [verweerster] de foto’s niet gebruiken voor andere websites dan haar eigen, Nederlandstalige site. [eiser] noemt een andere website waarop de foto’s met de ‘senioren met kinderen staan’ en de foto’s staan ook op de Engelstalige en Duitstalige versie van de [verweerster(-s)] website. Ook zijn foto’s geplaatst in het Duitstalige tijdschrift/brochure “ [naam tijdschrift/brochure] !”.
De foto’s van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ zijn volgens [eiser] ten onrechte geplaats op de Engelstalige en Duitstalige versie van de [verweerster(-s)] website, op 15 andere websites binnen en buiten Nederland, op een outdoor billboard en in [naam tijdschrift/brochure] !
De foto’s zijn bovendien langer gebruikt dan de afgesproken vijf jaar.
[verweerster] meent dat haar wijze van gebruik wel binnen de afspraken valt.
2.22.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt groot gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen als het om een commerciële overeenkomst gaat, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen. Maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101
Lundiform/Mexx).
2.23.
Niet alleen [bedrijfsnaam 1] maar ook [verweerster] is een professionele partij. Dat [verweerster] weinig of geen ervaring heeft met het sluiten van dergelijke overeenkomsten met een modellenbureau brengt daarin geen verandering. Vanwege een bedrijfsmatige hoedanigheid mag een zekere mate van professionaliteit verwacht worden. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de uitleg van de overeenkomst niet beperkt is tot wat in de opdrachtbevestigingen staat, maar dat de afspraken ruimer zijn. Daarbij is het volgende van belang.
2.24.
De totstandkoming van de overeenkomst voor de
senioren met kinderen’ verliep als volgt. [verweerster] had [A] gevraagd de foto’s te maken. [A] zocht vervolgens contact met [bedrijfsnaam 1] en mailde op 25 februari 2011 aan [verweerster] :
“Na ons telefoontje vanmiddag heb ik [B (voornaam)] van [handelsnaam] gebeld voor jullie keuze. Omdat het losse modellen zijn is het totaal wel hoger met bijbehorend mediagebruik voor 5 jaar.”
[bedrijfsnaam 1] mailde vervolgens op 7 maart 2011 aan [A] :
“ik ga ermee aan de slag. Gaat dan om [C (voornaam)] , [D (voornaam)] , [E (voornaam)] & [F (voornaam)] toch?! Tarief is akkoord voor [verweerster] ?! Wat hebben we nu afgesproken?! 3 of 5-jarig internet en brochure/folder?!”
[bedrijfsnaam 1] mailde vervolgens een opdrachtbevestiging aan [verweerster] , als in 2.24 weergegeven. Het gefactureerde, en betaalde, tarief was € 2.665,98.
2.25.
Toen [verweerster] modellen voor de ‘zakelijk markt’ wilde, ging dat als volgt. Op 28 juli 2011 mailde [verweerster] aan [bedrijfsnaam 1] :
“Op dinsdag 23 augustus willen wij opnieuw een fotoshoot laten plaatsvinden. Deze keer
willen we foto’s maken voor de zakelijke markt. [A] heb ik benaderd voor de fotografie.
Nu wil ik jullie weer benaderen voor modellen!
(…)
Naar de volgende modellen gaat onze voorkeur uit. Ik hoor graag van jou:
Of zij 23 augustus beschikbaar zijn;
Of zij geschikt zijn voor de shoot;
Welke tarief er bij het model hoort.”
Op 29 juli 2011 mailde [bedrijfsnaam 1] aan [verweerster] :
“Kun je aangeven waar de foto’s voor gebruikt worden”
[verweerster] antwoordde
“Voor onze nieuwe website en drukwerk. Ik denk dus hetzelfde als de vorige afspraken!”
Op 4 augustus 2011 mailde [bedrijfsnaam 1] aan [verweerster] :
“ [G (voornaam)] en [H (voornaam)] kunnen, [I (voornaam)] en [J (voornaam)] krijg ik nog niet te pakken, maar die verwacht ik zo te spreken.
Tarief is Euro 750,00 per model (ex reiskosten en ex. BTW)
Het gebruik is 5 jaar internet en folder/brochure?!”
[verweerster] antwoordde hierop:
“Oké, dan wachten we dat even af!
Is de keus 5 of 10 jaar?
Nog een vraag: mogen wij zelf videomateriaal maken tijdens de fotoshoot voor de website?”
Vervolgens mailde [bedrijfsnaam 1] op 11 augustus 2011 een opdrachtbevestiging aan [verweerster] als in 2.24 weergegeven. Het gefactureerde, en betaalde, tarief was € 4.380,75.
2.26.
Een en ander blinkt niet uit in duidelijkheid. Voorafgaand wordt gesproken over
bijbehorend mediagebruiken
3 of 5-jarig internet en brochure/folder?!terwijl daarna in de opdrachtbevestiging staat
Brochures/folders, internet website, printmedia advertenties.Of het gehele internet werd bedoeld of alleen de website van [verweerster] , is daarmee niet duidelijk. [bedrijfsnaam 1] heeft de vraag om
“internet”in de opdrachtbevestiging genoteerd als
“internet website”en daarmee een beperktere interpretatie gegeven aan wat [verweerster] vroeg. Bij de modellen voor de ‘zakelijke markt’ sluit de communicatie over
“de nieuwe website”en
“internet”ook niet op elkaar aan. Dat is te meer opvallend, omdat [verweerster] zegt
“ik denk hetzelfde als de vorige afspraken”en [bedrijfsnaam 1] daarna zelf (het hele)
“internet”noemt, wat in de opdrachtbevestiging
“internet website”wordt.
2.27.
Bovendien staat vast dat [bedrijfsnaam 1] aan [verweerster] nooit bijvoorbeeld een overzicht heeft getoond van haar verschillende diensten en de bijbehorende tarieven. [verweerster] wist dus niet wat haar opties waren en hoe de opties van elkaar verschilden, zowel wat betreft mogelijkheden als qua prijs. Ook is door [bedrijfsnaam 1] in de periode voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet duidelijk gemaakt dat en waarom het nodig is om heel precieze afspraken te maken over het gebruik van de foto’s en dat, bijvoorbeeld printmedia advertentie niet ook het gebruik van buitenreclame (een outdoor billboard) omvat. Het ligt wel op haar weg om dat te doen. [bedrijfsnaam 1] is immers de enige die zicht heeft op de verschillen die zij in haar tarief aanbrengt. Uit de communicatie blijkt niet dat [verweerster] dat belang voldoende helder voor ogen heeft. Dat is ook te wijten aan de presentatie van [bedrijfsnaam 1] op haar website. Daarop schrijft [bedrijfsnaam 1] :
“Met het door ons geoffreerde all-in tarief voor de gewenste modellen en de bijbehorende productie weet u precies waar u aan toe bent. U komt zodoende, in tegenstelling tot andere bureaus, later niet voor verrassingen achteraf te staan.”Door het gebruik van een term als
all-in tarief, kan de indruk worden gewekt dat slechts van één tariefsoort sprake is. Zeker als verder niet wordt meegedeeld dat er wel degelijk verschillende tarieven worden berekend.
Dit geldt eens te meer bij de overeenkomst over de modellen voor de zakelijke markt. Dat [verweerster] ook voor die foto’s alleen publicatie op haar eigen website voor ogen zou hebben, en niet op andere websites, is gelet op het publiek dat [verweerster] wilde bereiken zeer onwaarschijnlijk. Rechtstreeks de website van een dierentuin raadplegen is immers niet het eerste dat een zakelijke klant zal doen die op zoek is naar bijvoorbeeld een vergaderlocatie. Dat moet ook voor [bedrijfsnaam 1] duidelijk zijn geweest. Ook bij die gelegenheid heeft [bedrijfsnaam 1] echter niet laten weten dat hiervoor een uitgebreider contract tegen hogere kosten tot de mogelijkheden behoorde. Daardoor kon en mocht bij [verweerster] de veronderstelling blijven bestaan dat gebruik op het gehele internet toegestaan was op grond van de gemaakte/te maken afspraken.
2.28.
De verklaring van [A] van 7 mei 2019 onderschrijft dat [verweerster] uitging van een ruimer toegestaan gebruik van de foto’s dan alleen op de eigen Nederlandstalige website van [verweerster] :
“Het was vanaf het begin af aan voor iedereen duidelijk dat de foto's voor promotie en reclamedoeleinden voor [verweerster(-s)] zouden worden gebruikt en dat daar ook gebruik van de foto's op internet onder valt.”
Wat mocht, op grond van de overeenkomst?
2.29.
Als gevolg van de rommelige totstandkoming van de overeenkomst en het ontbreken van een overzicht van de opties, mocht [verweerster] erop vertrouwen dat zij met het publiceren van de foto’s op het internet, dus buiten haar eigen website, handelde binnen de grenzen van de overeenkomst, voor zover deze publicatie in de eerste vijf jaar plaatsvond.
Dat geldt ook voor de publicatie van de foto’s op de eigen website van [verweerster] in de Duitse en Engelse taal. De opdrachtbevestiging vermeldt
“media-uitingen binnen Nederland”. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom die vertaling van de eigen website van [verweerster] buiten de afspraak valt. Het betreft immers nog steeds de eigen website van [verweerster] , die tot doel heeft bezoekers naar dit dierenpark in Nederland te trekken. Het gebruik van een vreemde taal is in de opdrachtbevestiging niet uitgesloten.
Het gebruik van een foto van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ op een outdoor billboard geplaatst in het dierenpark valt ook onder het gebruik waarvan [verweerster] mocht vertrouwen dat dit was begrepen onder de overeengekomen media-uitingen.
Wat mocht niet, op grond van de overeenkomst?
2.30.
Van de ‘senioren met (één van de) kinderen en van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ zijn ook foto’s gepubliceerd in [naam tijdschrift/brochure] !. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat dit een Duitstalige brochure is die zij maakt met als doel de Duitse markt aan te spreken. Die brochure is ook in Duitsland verspreid. Dit is in strijd met de gemaakte afspraken met [bedrijfsnaam 1] , zo heeft [verweerster] erkend.
Ook zijn de foto’s van zowel de ‘senioren met kinderen’ als die van de ‘zakelijke’ modellen daarin langer gebruikt dan de vijf jaar die waren afgesproken. Dat was dus ook niet toegestaan.
Welk gevolg heeft het niet-nakomen van de overeenkomst?
2.31.
De algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam 1] maken deel uit van de twee overeenkomsten, dat is niet in geschil. Duidelijk is ook dat deze algemene voorwaarden aan [verweerster] ter hand zijn gesteld, zodat zij hiervan kennis heeft kunnen nemen. In de algemene voorwaarden staat onder andere:
“11.1. Het is opdrachtgever niet toegestaan de mediaproductie met [handelsnaam] modellen cq. kandidaten anders aan te wenden dan met [handelsnaam] in de opdrachtbevestiging overeengekomen Media-uiting (print, abri, internet etc.), regio (NL, Europa, etc.) en eventueel tijdsbestek. Wordt dit overtreden dan wordt de extra media uiting, regio en eventueel tijdsbestek alsnog in rekening gebracht plus een boete van EURO 1500 per overtreding per model.”
2.32.
Dit artikel legt [eiser] ten grondslag aan de gevorderde gebruiksvergoedingen en boetes. [verweerster] vindt het beroep van [eiser] daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij wijst op de volgende omstandigheden. Over het beding is niet onderhandeld, het staat in de algemene voorwaarden en [verweerster] was zich niet bewust van de strekking van het begrip mediagebruik en de mogelijke gebruiksvergoeding en boete. [bedrijfsnaam 1] wist of had moeten weten dat [verweerster] als onbekende speler in de branche geen aandacht zou besteden aan het mediagebruik.
2.33.
Dit verweer faalt. Ook van een partij die voor het eerst een overeenkomst sluit op een gebeid waarop zij nog niet bekend is, mag verwacht worden dat zij kennisneemt van de toepasselijke algemene voorwaarden. Dat daarin preciezere bepalingen staan over de gevolgen van een niet-nakomen, is gebruikelijk. Verwacht mag worden dat de wederpartij opheldering gevraagd wordt over bedingen die haar niet duidelijk zijn. Dat [verweerster] een nog onbekende speler was in de branche heeft zij bovendien niet aan [bedrijfsnaam 1] bekendgemaakt, althans dat is gesteld noch gebleken.
2.34.
[eiser] mag dus gebruiksvergoedingen en boetes vorderen op grond van de algemene voorwaarden. Die vorderingen vloeien voort uit de overeenkomsten zoals die voorafgaand aan de ontbinding van [bedrijfsnaam 1] werden gesloten, en die kunnen dus te gelde gemaakt worden.
2.35.
[eiser] noemt, onder verwijzing naar de toepasselijke algemene voorwaarden, dat [verweerster] een verplichting had om zelf aan [bedrijfsnaam 1] te melden als foto’s werden gebruikt voor
“extra media uiting, tijdsbestek en of mediagebied (…) zodra dit wordt ingezet”. [eiser] verwijt [verweerster] dat zij hieraan niet heeft voldaan. [eiser] verbindt geen juridische consequentie aan dit nalaten, zodat het niet nodig is deze stelling verder te bespreken.
Gebruiksvergoedingen voor overeengekomen gebruik ná de eerste vijf jaar
2.36.
Zoals gezegd mocht [verweerster] de foto’s ook gebruiken op andere websites dan haar eigen en op de Duitstalige en Engelse versies van haar eigen website (zie 2.29). Zij heeft dit gebruik (deels) voortgezet na het verstrijken van de eerste vijf jaar en dat was niet toegestaan. Op grond van de algemene voorwaarden kan de vordering van een bedrag gelijk aan de eerste periode worden toegewezen. De bezwaren van [verweerster] zien op een vergoeding voor zover die hoger is dan die in de eerste periode. [eiser] vordert 10% extra op het eerder door [bedrijfsnaam 1] berekende tarief. De rechtbank wijst deze extra 10% af. De algemene voorwaarden bieden geen grondslag voor een verhoging. Daarin staat dat de extra uiting alsnog in rekening wordt gebracht, zonder dat wordt gewezen op mogelijke verhogingen en zonder dat wordt verwezen naar bijbehorende (hogere) tarieven. Het verweer dat die vergoeding lager zou moeten zijn, omdat de periode waarin [verweerster] de foto’s daarna nog gebruikte korter is dan (een tweede) vijf jaar, gaat niet op. [eiser] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij een volledig termijnbedrag, gelijk aan het eerste, in rekening mag brengen in het geval van enige overschrijding van het afgesproken gebruik. De bepaling in de algemene voorwaarden biedt daarvoor een voldoende grondslag.
2.37.
Concreet zal het volgende worden toegewezen.
Voor het langere gebruik van de foto’s van de senioren met kinderen:
€ 450,00 per volwassene (dus x 2) en € 225,00 per kind (dus x 2) =
€ 1.350,00.
Voor het langere gebruik van de foto’s met de zakelijke modellen:
€ 450,00 per model (dus x 4) =
€ 1.800,00.
Gebruiksvergoedingen voor niet-overeengekomen gebruik
2.38.
Eerder kwam al aan de orde dat [verweerster] de foto’s van zowel de ‘senioren met één kind’ als die van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ publiceerde in [naam tijdschrift/brochure] ! Hiervoor is een gebruiksvergoeding verschuldigd, omdat gebruik buiten Nederland niet onder de gemaakte afspraken valt (zie 2.30).
[eiser] vordert hiervoor een vergoeding bestaande uit: 1/3 deel van het tarief (€ 450,00 voor een volwassene, € 225,00 voor een kind) + 10% prijsverhoging; en dan verdubbeld omdat het Duitse taalgebied groter is dan het Nederlandse, aldus in totaal € 330,00/€ 165,00 per model.
Volgens [verweerster] is een vergoeding van twee maal € 250,00 hiervoor redelijk. [verweerster] wijst daarbij op het zeer beperkte gebruik van de foto’s, namelijk op (de huisadressen van leerlingen van) enkele basisscholen die op korte reisafstand van de dierentuin gevestigd zijn.
[eiser] heeft dat zeer beperkte gebruik niet betwist.
Zoals eerder geoordeeld, is biedt de overeenkomst onvoldoende grondslag voor het berekenen van de extra 10%. Evenmin is er een grondslag voor verdubbeling van het tarief voor het hanteren van een andere taal. De overeenkomst gaat over gebruik “binnen Nederland”. Daarin is geen aanknopingspunt te vinden voor de verdubbeling. De omstandigheid dat de Duitse taal door meer mensen wordt beheerst dan de Nederlandse taal maakt op zichzelf niet dat daarmee ook voldoende duidelijk is voor een contractspartij dat tarieven daardoor verdubbelen. [bedrijfsnaam 1] had dat dan expliciet moeten maken, maar dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank gaat daarom uit van 1/3 van het tarief: € 150,00 per volwassene/ € 75,00 per kind.
2.39.
Concreet zal het volgende worden toegewezen.
Voor het gebruik in [naam tijdschrift/brochure] ! van de foto’s van de senioren met kinderen:
€ 150,00 per volwassene (dus x 2) en € 75,00 per kind (dus x 1) =
€ 450,00.
Voor het gebruik in [naam tijdschrift/brochure] ! van de foto’s met de zakelijke modellen:
€ 150,00 per model (dus x 4) =
€ 600,00.
Boetes voor overeengekomen gebruik ná de eerste vijf jaar
2.40.
De foto’s van de senioren met kinderen en die van de modellen voor de zakelijke markt staan na die eerste vijf jaar nog op het internet. Zojuist is beslist dat dit gebruik binnen de overeenkomst valt (zie 2.29), maar het gebruik duurde voort, ook na het verstrijken van de eerste vijf jaar. Volgens [eiser] betreft dit een overtreding waarvoor per model € 1.500,00 boete verschuldigd is, dus twee maal 4 modellen = € 12.000,00.
[verweerster] heeft dit gebruik niet betwist, de foto’s van de senioren en kinderen staan na de eerste vijf jaar in ieder geval nog op [.] .nl en de foto’s van de zakelijke modellen staan op de Duitse en Engelse versies van de website van [verweerster] .
2.41.
Op een outdoor billboard staat een foto van de vier modellen voor de ‘zakelijke markt’. Hiervóór is beslist dat dit gebruik binnen de overeenkomst valt (zie 2.29), maar het gebruik duurde voort, ook na het verstrijken van de eerste vijf jaar. Volgens [eiser] betreft dit een afzonderlijke overtreding waarvoor per model € 1.500,00 boete verschuldigd is.
[verweerster] heeft dit gebruik niet betwist, maar betwist wel de verschuldigdheid van een ‘dubbele boete’. Volgens [verweerster] moet de tekst van het boetebeding (weergegeven in 2.31) zo worden gelezen dat per model maximaal éénmaal de boete zal worden verbeurd, ongeacht de schending in uiting, duur en/of regio.
2.42.
Voor het beantwoorden van de vraag of aan [bedrijfsnaam 1] meermaals een boete verschuldigd kan zijn is als eerste de tekst van de overeenkomst van belang. Uit de bewoordingen van artikel 11.1 van de algemene voorwaarden volgt dat bij overtreding van de in de opdrachtbevestiging overeengekomen media-uiting, regio of tijdsbestek, een extra vergoeding in rekening wordt gebracht per afzonderlijk overtreden aspect (dus media-uiting, regio, tijdsbestek). Dat blijkt uit de zinsnede
“Wordt dit overtreden dan wordt de extra media uiting, regioeneventueel tijdsbestek alsnog in rekening gebracht”[onderstreping rb]. Over de verschuldigdheid van de boete bestaat die duidelijkheid niet, omdat alleen wordt gesproken van een boete
“per overtreding per model”. Uit de bewoordingen blijkt dus niet of gedoeld wordt op overtreding per aspect (dus media-uiting, regio, tijdsbestek) per model of sec overtreding per model, dus ongeacht op hoeveel aspecten de overtreding ziet. [eiser] heeft niet toegelicht waaruit de door hem voorgestane uitleg van deze bepaling (boete per overtreding per aspect per model) blijkt. Deze onduidelijkheid van de algemene voorwaarden moet, naar het oordeel van de rechtbank, voor rekening van de gebruiker van de algemene voorwaarden en dus voor [bedrijfsnaam 1] blijven. Dit betekent dat [verweerster] geen dubbele boetes is verschuldigd. Voor het langere gebruik van de foto’s van (in dit geval) de modellen voor de zakelijke markt zowel op het internet als op een billboard is [verweerster] per model éénmaal de boete verschuldigd. Gevorderde dubbele boetes worden afgewezen.
2.43.
Of het bedrag van € 12.000,00 moet worden gematigd, zoals [verweerster] wil, komt hierna aan de orde (zie 2.46 e.v.).
Boetes voor niet overeengekomen gebruik
2.44.
Het publiceren van zowel de foto’s van de ‘senioren met één kind’ als die van de modellen voor de ‘zakelijke markt’ in [naam tijdschrift/brochure] ! valt niet onder de gemaakte afspraken. [eiser] vordert hiervoor boetes. [verweerster] betwist het gebruik niet, zodat deze in beginsel toewijsbaar zijn.
In [naam tijdschrift/brochure] ! staan twee senioren met één kind gepubliceerd. [eiser] vordert hiervoor 3 x € 1.500,00 = € 4.500,00 boete.
In [naam tijdschrift/brochure] ! staan ook de vier modellen voor de zakelijk markt [eiser] vordert hiervoor 4 x € 1.500,00 = € 6.000,00 boete.
2.45.
Of dit bedrag van in totaal € 10.500,00 moet worden gematigd, komt nu aan de orde.
Matiging van de boetes?
2.46.
[verweerster] beroept zich op matiging van de gevorderde boetes tot nihil, omdat deze buitensporig zijn en daarom tot een onaanvaardbaar resultaat leiden. [verweerster] wijst op de wanverhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boetes, de aard van de overeenkomst, de bedoeling van de boete als prikkel tot nakoming, de onbewuste overtreding en dat [verweerster] meteen de foto’s heeft verwijderd toen zij daarop werd aangesproken en de geringe ernst van de overtreding. [verweerster] had geen kennis van de modellenbranche en had geen juridische bijstand bij het sluiten van de overeenkomst. Ook staat de boete in de algemene voorwaarden, waarover niet is onderhandeld. De boete is bovendien een vast bedrag, onafhankelijk van de overtreding en deze is niet gemaximeerd.
2.47.
[eiser] voert aan dat alleen de discrepantie tussen de hoogte van de schade en de hoogte van de boete geen reden is voor matiging. De wetgever heeft de contractuele boete bedoeld als krachtige prikkel tot nakoming; matiging zou de werking ervan ontnemen. Het boetebeding is bovendien een in de branche gebruikelijk beding.
2.48.
Volgens vaste rechtspraak kan een boete alleen gematigd worden als het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Niet alleen de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete is van belang, ook de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
2.49.
In dit geval eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de verschuldigde boetes van in totaal € 22.500,00 worden gematigd, omdat het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De volgende omstandigheden spelen daarbij een rol.
Het financiële belang van de overeenkomsten is beperkt, in verhouding tot de verschuldigde boetes: voor de twee overeenkomsten is € 2.665,98 en € 4.380,75 betaald voor het gebruik van de foto’s. Wat betreft de schade voor [bedrijfsnaam 1] kan worden uitgegaan van de verlengingsvergoeding die [verweerster] had moeten betalen voor het verdere gebruik van de foto’s. Dat bedrag is vastgesteld op € 4.200,00 (€ 1.800,00 senioren + € 2.400,00 zakelijke markt, zie 2.37 en 2.39). Hoewel gezien de branche gebruikelijk en ook begrijpelijk is dat [bedrijfsnaam 1] een boetebeding hanteert, is de verhouding tussen de boete en de schade scheef te noemen. Dat geldt temeer als het gevorderde boetebedrag voor de twee overeenkomsten naast die schade wordt gelegd. Dat betrof ruim € 124.000,00. Hoewel dat niet een toewijsbaar bedrag betreft, is dat wel het bedrag dat [eiser] van [verweerster] , ook in het voortraject van deze procedure, heeft geëist. En dat terwijl [eiser] in der minne een aanbod deed aan [eiser] om voor alle drie de overeenkomsten (dus ook die voor de gezinnen; op zichzelf al goed voor ruim € 435.000,00 van het nu gevorderde bedrag van € 606.549,00) al het mediagebruik voor onbepaalde duur, voor alle regio’s en alle modellen af te kopen voor in totaal € 60.000,00.
Een belangrijke factor is ook dat het boetebeding in de algemene voorwaarden staat en dat hierover niet is onderhandeld of gesproken bij het tot stand komen van de overeenkomsten. Dat neemt niet weg dat [verweerster] hiervan kennis had moeten nemen, waarbij wel wordt opgemerkt dat de tekst van het boetebeding niet duidelijk is op het punt van het aantal overtredingen (zie 2.42). De boete komt volgens de algemene voorwaarden bovenop de schade (de verlengingsvergoeding) en is niet aan een maximum gebonden. De boete is daardoor steeds een stuk hoger dan de werkelijk geleden schade en kan flink oplopen.
Daar tegenover staat dat [verweerster] zich had moeten realiseren dat gebruik van de foto’s voor langer dan vijf jaar en buiten Nederland (in de brochure [naam tijdschrift/brochure] !) een duidelijke overschrijding is van de gemaakte afspraken. Die tijdslimiet en het gebruik binnen Nederland staan helder in de overeenkomst vermeld.
Al met al is de conclusie dat de billijkheid klaarblijkelijk een matiging van de boete eist tot €
11.250,00. Dat bedrag zal als boete worden toegewezen.
Rente
2.50.
[eiser] eist wettelijke handelsrente over het gevorderde vanaf de datum van het instellen van de procedure. [verweerster] merkt terecht op dat over een vordering als deze geen wettelijke handelsrente is verschuldigd. Het is immers geen handelsovereenkomst waarvoor [bedrijfsnaam 1] een factuur heeft gezonden. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW kan wel worden toegewezen, vanaf
5 februari 2019, de datum waarop het oproepingsbericht is betekend.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.51.
[eiser] eist ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief dat hoort bij de toe te wijzen hoofdsom van € 15.450,00. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten
€ 929,50.
Proceskosten
2.52.
[eiser] en [verweerster] zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. De vordering wordt weliswaar deels toegewezen, maar in verhouding tot het gevorderde bedrag is dit in zeer beperkte mate. Aan de overeenkomsten met de gezinnen was ongeveer 2/3 deel van de vordering gekoppeld en daarvan is geoordeeld dat [verweerster] hiervan niets hoeft te betalen. Ook de verhouding van het gevorderde en het toe te wijzen bedrag bij de andere twee overeenkomsten, is zodanig dat de rechtbank aanleiding ziet om de proceskosten, waaronder ook de nakosten, te compenseren.

3.De tegenvordering en de beoordeling daarvan

De eis van [verweerster] , eerste onderdeel
3.1.
[verweerster] stelt een tegenvordering in, bestaande uit twee onderdelen. Het eerste deel is een vordering tot schadevergoeding van € 3.698,00 voor teveel aan [bedrijfsnaam 1] betaalde gebruiksvergoedingen, te weten de vergoedingen betaald voor de periode ná 1 oktober 2011.
3.2.
[verweerster] legt hieraan de stelling ten grondslag dat alle verbintenissen tussen [bedrijfsnaam 1] en [verweerster] op 1 oktober 2011 teniet zijn gegaan door de ontbinding van [bedrijfsnaam 1] . Volgens [verweerster] zijn de vergoedingen voor gebruik van de foto’s ná die datum ten onrechte betaald.
3.3.
[eiser] betwist de grondslag van deze deelvordering terecht. In de beoordeling van de vordering in conventie is al beslist dat de ontbinding van [bedrijfsnaam 1] per 1 oktober 2011 niet tot gevolg heeft dat de verbintenissen teniet gaan (zie 2.7). Dat is dus geen grondslag die kan leiden tot een terugbetaling van (of schadevergoeding ter hoogte van) de betaalde vergoedingen. Deze vordering zal worden afgewezen.
De eis van [verweerster] , tweede onderdeel
3.4.
Het tweede deel van de vordering van [verweerster] is een schadevergoeding van € 1.149,50. Dit is het bedrag dat [verweerster] heeft betaald aan [bedrijfsnaam 2] . [eiser] betwist de vordering.
3.5.
Niet in geschil is dat het bedrag van € 1.149,00 door [verweerster] is betaald aan [bedrijfsnaam 2] , als incassogemachtigde van [bedrijfsnaam 1] . Aannemelijk is dat deze betaling zonder rechtsgrond is gedaan, gelet op het oordeel in 2.16. [eiser] heeft er echter terecht op gewezen dat [verweerster] niet heeft uitgelegd waarom zij dit bedrag van [eiser] zou kunnen terugvorderen. Ook het tweede onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.6.
[verweerster] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van [eiser] met betrekking tot de tegenvordering. Deze zijn tot de uitspraak van dit vonnis begroot op: € 1.599,00 aan vastrecht + (2 punten salaris x factor 0,5 x tarief € 461,00) =
€ 2.060,00. De hierover gevorderde
wettelijke renteis niet betwist en zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
beslist op de vordering:
4.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.379,00 (zestienduizend driehonderdnegenenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 15.450,00 met ingang van 5 februari 2019 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
beslist op de tegenvordering:
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.060,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.