ECLI:NL:RBMNE:2019:5665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
NL19.9041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsommen en de uitleg van vonnissen in kort geding met betrekking tot bestuursverkiezingen van een pensioenfonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belangenvereniging van pensioengerechtigden, aangeduid als [eiseres], en Stichting BPL Pensioen, hierna BPL. De zaak betreft de vraag of BPL dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet tijdig organiseren van verkiezingen voor bestuursleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat BPL niet heeft voldaan aan eerdere vonnissen die het bestuur van BPL verplichtten om verkiezingen te organiseren voor twee bestuurszetels namens de pensioengerechtigden. De rechtbank heeft de feiten uiteengezet, waaronder de benoeming van een bestuurslid zonder voorafgaande verkiezingen en de daaropvolgende juridische procedures die door [eiseres] zijn aangespannen. De rechtbank concludeert dat BPL aan de veroordelingen in de eerdere kort geding vonnissen heeft voldaan en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige uitleg van vonnissen en de redelijkheid en billijkheid in de uitvoering van juridische verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.9041
Vonnis van 26 november 2019
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING BPL PENSIOEN,
gevestigd te Woerden,
verweerster, hierna te noemen: BPL,
advocaat mr. E. Lutjens te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • de akte rectificatie van 24 september 2019 van BPL
  • de akte overlegging producties van 24 september 2019 van BPL
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 8 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BPL is een bedrijfstakpensioenfonds. [eiseres] is een belangenvereniging van pensioengerechtigden met pensioenaanspraken bij BPL. De afkorting [eiseres] staat voor [..] .
2.2.
Het bestuur van BPL heeft met ingang van 28 januari 2016 de heer [A] (hierna: [A] ) benoemd tot bestuurslid van BPL namens de pensioengerechtigden. In een e-mail van 22 juni 2017 heeft BPL aan [eiseres] meegedeeld dat zij eind juli of begin augustus 2017 verkiezingen voor een tweede bestuurslid namens de pensioengerechtigden in gang zal zetten en dat het bestuur van BPL daardoor per 1 januari 2018 zal beschikken over twee bestuursleden namens de pensioengerechtigden in plaats van één bestuurslid.
2.3.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit tot benoeming van [A] nietig is omdat daaraan geen verkiezingen door de pensioengerechtigden waren voorafgegaan. [eiseres] heeft in dat kader op 21 augustus 2017 bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding tegen BPL aanhangig gemaakt. [eiseres] heeft in dit kort geding gevorderd BPL te veroordelen:
“om op de kortst mogelijke termijn verkiezingen te organiseren voor twee bestuurszetels namens de pensioengerechtigden (in plaats van de aangekondigde één), onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat BPL in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00”.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2017 vonnis gewezen (hierna: het eerste kg-vonnis). Daarin zijn, voor zover hier van belang, de volgende veroordelingen uitgesproken:
“De voorzieningenrechter
[…]
6.1
veroordeelt BPL om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om het ertoe te leiden dat op de kortst mogelijke termijn verkiezingen plaatsvinden voor twee zetels namens de pensioengerechtigden in haar bestuur, […],
6.2
veroordeelt BPL om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt, […]”
2.5.
BPL heeft in het eerste kg‑vonnis berust. In een brief van 9 oktober 2017 heeft BPL de pensioengerechtigden opgeroepen om zich kandidaat te stellen voor twee bestuursfuncties namens de pensioengerechtigden. [eiseres] heeft twee kandidaten voorgedragen, onder wie [B] (hierna: [B] ), toen voorzitter van [eiseres] .
2.6.
BPL heeft [B] niet als kandidaat geaccepteerd. [eiseres] heeft op 5 maart 2018 een tweede kort geding bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank aanhangig gemaakt. [eiseres] heeft in dit kort geding onder meer gevorderd BPL te gebieden [B] als kandidaat te accepteren. De voorzieningenrechter heeft op 30 maart 2018 vonnis gewezen (hierna: het tweede kg-vonnis). De voorzieningenrechter heeft in het tweede kg‑vonnis geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal concluderen dat het bestuur van BPL op onterechte gronden heeft besloten [B] niet als kandidaat‑bestuurder te accepteren. De voorzieningenrechter heeft gelet daarop in het tweede kg-vonnis, voor zover hier van belang, het volgende beslist:
“De voorzieningenrechter
5.1
gebiedt BPL [B] als kandidaat bestuurder te accepteren,
5.2
veroordeelt BPL om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,”
2.7.
BPL heeft op 3 april 2018 aan [eiseres] bevestigd aan het tweede kg-vonnis te voldoen. Het tweede kg‑vonnis is op 10 april 2018 aan BPL betekend.
2.8.
BPL heeft op 9 april 2018 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) hoger beroep ingesteld tegen het tweede kg-vonnis en heeft het hof daarbij gevraagd om dit te behandelen als een zogenoemd ‘turbo spoedappèl’. Op 22 mei 2018 heeft het hof aan partijen als zittingsdatum 18 juni 2018 meegedeeld. Tijdens die zitting heeft BPL meegedeeld dat de stembrieven, met [B] op de kandidatenlijst, klaar lagen om te worden verstuurd. [eiseres] en BPL hebben toen afgesproken dat zij via mediation gingen proberen om tot een schikking te komen en dat de verkiezingen daarom werden opgeschort. Op 20 juni 2018 is toch een deel van de stembrieven aan de pensioengerechtigden gestuurd; dit kon niet meer worden tegengehouden. Eind juni 2018 was duidelijk dat een schikking er niet in zat. Het verkiezingsproces is toen opnieuw opgestart.
2.9.
BPL heeft op 20 juli 2018 nieuwe stembrieven naar alle pensioengerechtigden gestuurd, waarbij deze zijn uitgenodigd te stemmen. De verkiezingen zijn op 11 augustus 2018 geëindigd. [B] is gekozen tot bestuurslid van BPL.
2.10.
Het hof heeft in een arrest van 18 september 2018 het tweede kg‑vonnis bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, veroordeling van BPL tot betaling van € 500.000,- aan verbeurde dwangsommen of zoveel minder aan verbeurde dwangsommen als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen, vermeerderd met proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. BPL heeft niet aan de veroordeling in 6.1 van het eerste kg‑vonnis voldaan omdat zij niet op de kortst mogelijke termijn verkiezingen heeft laten plaatsvinden. De verkiezingen zijn pas op 20 juni 2018 begonnen. Dat had veel eerder gekund, namelijk
primairop 1 januari 2018,
subsidiairop 1 februari 2018,
meer subsidiairop 8 maart 2018,
nog meer subsidiairop 3 april 2018,
nog weer meer subsidiairop 11 april 2018 en
uiterst subsidiairop 25 april 2018. BPL heeft dan ook het in 6.2 van het eerste kg‑vonnis genoemde maximum aan dwangsommen verbeurd. BPL heeft ook niet aan het gebod in 5.1 van het tweede kg‑vonnis voldaan. BPL heeft [B] pas op 18 juni 2018 als kandidaat-bestuurder geaccepteerd. Tussen de datum van betekening van het tweede kg‑vonnis (10 april 2018) en 18 juni 2018 zijn meer dan 50 dagen verstreken. BPL heeft dus ook het in 5.2 van het tweede kg‑vonnis genoemde maximum aan dwangsommen verbeurd.
3.3.
BPL voert verweer en concludeert
primairtot afwijzing van de vordering en
subsidiairtot matiging van de dwangsommen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat er in deze zaak om of en, zo ja, in welke mate BPL dwangsommen heeft verbeurd. BPL heeft een of meer dwangsommen verbeurd als zij niet volledig heeft voldaan aan de veroordeling in 6.1 van het eerste kg-vonnis en/of aan het gebod in 5.1 van het tweede kg‑vonnis. De rechtbank is van oordeel dat BPL volledig heeft voldaan aan zowel de veroordeling als het gebod en dus geen dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
Het eerste kg-vonnis
4.2.
De verkiezingen voor twee zetels namens de pensioengerechtigden in het bestuur van BPL hebben plaatsgevonden en alle daarvoor noodzakelijke maatregelen zijn uitgevoerd. Om vast te stellen of BPL dwangsommen verschuldigd is moet daarom worden beoordeeld of deze verkiezingen hebben plaatsgevonden ‘op de kortst mogelijke termijn’ (zie 6.1 van het eerste kg-vonnis, weergegeven in 2.4 van dit vonnis). Partijen verschillen van mening over de uitleg hiervan. Volgens [eiseres] betekent ‘op de kortst mogelijke termijn’ dat BPL zeer snel alle noodzakelijke maatregelen had moeten nemen, leidend tot de verkiezingen. Volgens [eiseres] betekent de veroordeling dat BPL die maatregelen voortvarend en tegelijkertijd zorgvuldig had moeten nemen.
4.3.
De rechter moet een dictum in de eerste plaats uitleggen in het licht van en met inachtneming van de overwegingen welke tot dat dictum hebben geleid. Bij de uitleg van een veroordeling zoals in 6.1 van het eerste kg-vonnis dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling zodanig tot richtsnoer te nemen, dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarbij mag de rechter de redelijkheid en billijkheid hanteren. Als partijen over de uitleg van een vonnis van mening verschillen, is de rechter niet gebonden aan de standpunten van partijen over de juiste uitleg van dat vonnis, maar moet hij, binnen de grenzen van het partijdebat, zelfstandig een feitelijk oordeel geven.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeling in 6.1 van het eerste kg-vonnis zo moet worden uitgelegd dat BPL in een voortvarend, redelijkerwijs van haar te vergen tempo alle maatregelen neemt die leiden tot verkiezingen. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.5.
In overeenstemming met het standpunt van partijen daarover beschouwt de rechtbank 20 juni 2018 als de dag waarop BPL de verkiezingen heeft laten plaatsvinden.
4.6.
De beoordeling van de voorzieningenrechter staat in hoofdstuk 4 van het eerste kg‑vonnis. Die beoordeling begint in 4.1 als volgt:
‘BPL heeft aangekondigd dat zij op korte termijn de verkiezingen door de pensioengerechtigden zal organiseren, wat zou moeten leiden tot een tweede bestuurslid namens de pensioengerechtigden per 1 januari 2018. Als aannemelijk is dat - zoals [eiseres] betoogt - de benoeming van [A] nietig was, en twee nieuwe bestuurders moeten worden gekozen in plaats van één, heeft [eiseres] er belang bij dat deze tweede bestuurder bij de komende verkiezingen reeds wordt meegenomen.’
4.7.
Hierna heeft de voorzieningenrechter de geldigheid van de benoeming van [A] beoordeeld. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in 4.5 het volgende vooropgesteld:
‘In de kern ligt de vraag voor of het aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de benoeming van [A] nietig is. Als dat het geval is, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat op korte termijn twee bestuurszetels zullen moeten worden ingevuld, na verkiezing door de pensioengerechtigden. Het is dan doelmatig en proportioneel om te bevelen dat dit al bij de aangekondigde verkiezingen gebeurt en ook dat dat bevel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De voorzieningenrechter behandelt eerst de vraag of het benoemingsbesluit in overeenstemming is met de wet en de statuten.’
4.8.
De conclusie van die beoordeling was dat de benoeming van [A] in strijd was met artikel 102 lid 4 van de Pensioenwet en de statuten (4.12) en dat de voorzieningenrechter het waarschijnlijk achtte dat de bodemrechter zal oordelen dat het besluit om [A] te benoemen nietig is (4.13 en 4.14).
4.9.
Hierna, in 4.15, luidt de conclusie van de voorzieningenrechter over de vorderingen 1 en 2 als volgt:
‘Vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter dat de benoeming van [A] nietig is, zal de gevraagde voorziening onder 1) dan ook worden toegewezen. In verband met de gevraagde dwangsommen zal de voorzieningenrechter een termijn vaststellen waarbinnen een communicatie aan de pensioengerechtigden moet zijn verzonden waarin staat dat op korte termijn verkiezingen worden georganiseerd voor twee bestuursleden, vergezeld van een oproep tot kandidaatstelling.
4.10.
Uit 4.1 en 4.5 van het eerste kg-vonnis blijkt dat de voorzieningenrechter als het (belangrijkste) doel van die procedure heeft beschouwd het geven van duidelijkheid over de vraag of de benoeming van [A] nietig was. De voorzieningenrechter heeft toegelicht dat als zij tot de conclusie zou komen dat die benoeming inderdaad nietig is, [eiseres] er belang bij heeft dat bij de komende verkiezingen twee nieuwe bestuurders namens de pensioengerechtigden zouden worden gekozen, in plaats van één.
4.11.
Nadat de voorzieningenrechter had geconcludeerd dat het besluit tot benoeming van [A] waarschijnlijk nietig is, heeft zij de vordering van [eiseres] , zij het enigszins anders geformuleerd, integraal toegewezen. Onderdeel van die vordering, en dus ook van de veroordeling in 6.1 van het eerste kg-vonnis, is het zinsdeel
“op de kortst mogelijke termijn”.De voorzieningenrechter heeft echter geen overweging gewijd aan wat daaronder moet worden begrepen. Daarnaast blijkt ook uit geen enkele overweging in het vonnis dat de voorzieningenrechter er vanuit is gegaan dat de verkiezingen letterlijk
“op de kortst mogelijke termijn”zouden plaatsvinden. In andere onderdelen van het eerste kg‑vonnis wordt wel het organiseren van verkiezingen
“op korte termijn”genoemd (zie 4.1 en 4.15) en het invullen van twee bestuurszetels
“op korte termijn”(zie 4.5). De rechtbank leidt hieruit af dat de voorzieningenrechter tot uitgangspunt heeft genomen dat de verkiezingen op korte termijn zouden (moeten) plaatsvinden, maar ook daarvoor geldt dat de voorzieningenrechter niet heeft toegelicht wat daaronder in dit geval moet worden verstaan. Een aanwijzing voor wat de voorzieningenrechter als een ‘korte termijn’ heeft aangemerkt is te vinden in 4.1 van het eerste kg-vonnis. Daaruit blijkt dat de voorzieningenrechter een termijn van ongeveer vijf maanden tussen de start van het in gang zetten van verkiezingen en de start van een nieuw gekozen bestuurder in die functie heeft aangemerkt als een korte termijn. Nergens blijkt echter uit dat dit voor de voorzieningenrechter een ‘harde’ termijn was. Ook blijkt uit het eerste kg-vonnis niet dat de voorzieningenrechter er rekening mee heeft gehouden dat BPL nooit eerder verkiezingen had georganiseerd, en dat de inschatting van ongeveer vijf maanden die BPL in haar e-mail van 22 juni 2017 had gemaakt (veel) te optimistisch zou kunnen zijn. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter geen rekening heeft kunnen houden met problemen die op het moment van wijzen van het eerste kg-vonnis niet voorzienbaar waren, en dat die problemen tot een noemenswaardige vertraging van het verkiezingsproces zouden kunnen leiden. Daarom brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat ook omstandigheden die zich na het wijzen van het eerste kg-vonnis hebben voorgedaan, en de rol die beide partijen daarbij hebben gespeeld, van belang zijn bij de beoordeling van wat moet worden verstaan onder de kortst mogelijke termijn.
4.12.
Gelet op alle in 4.10 en 4.11 genoemde omstandigheden brengt een redelijke uitleg van de veroordeling in 6.1 van het eerste kg‑vonnis brengt mee dat BPL is veroordeeld om in een voortvarend, redelijkerwijs van haar te vergen tempo alle maatregelen te nemen die leiden tot verkiezingen. De rechtbank is van oordeel dat BPL aan die veroordeling heeft voldaan. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.13.
Het eerste kg‑vonnis is op 15 september 2017 gewezen. BPL heeft in dit vonnis berust. BPL is korte tijd later met het verkiezingsproces gestart. BPL heeft op 9 oktober 2017 de pensioengerechtigden opgeroepen om zich kandidaat te stellen voor de twee bestuursfuncties namens de pensioengerechtigden. De termijn voor kandidaatstelling sloot op 20 november 2017, waarna de verkiezingscommissie in december 2017 gesprekken met de kandidaten heeft gevoerd om hun geschiktheid te toetsen. Deze gang van zaken blijkt ook uit een e-mail van [eiseres] aan (het bestuursbureau van) BPL van 10 november 2017. In die e‑mail schrijft [eiseres] overigens ook dat zij zich realiseert dat het verkiezingsproces niet veel sneller kan.
4.14.
[B] had zich kandidaat gesteld. Nadat medio december 2017 het gesprek tussen [B] en de verkiezingscommissie had plaatsgevonden, heeft de verkiezingscommissie informeel aan [B] meegedeeld dat hij niet als kandidaat werd geaccepteerd. BPL is in januari 2018 verder gegaan met de voorbereidingen van de verkiezingen. Op 19 januari 2018 heeft BPL formeel aan [eiseres] bericht dat de verkiezingscommissie had besloten [B] niet op de kandidatenlijst te zetten omdat zij twijfelde over zijn geschiktheid, en dat zij de verkiezingen ging voortzetten zonder [B] op de kandidatenlijst. [eiseres] heeft op 26 januari 2018 hiertegen bezwaar gemaakt.
4.15.
Op grond van de in 4.13 en 4.14 beschreven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat BPL de voor de verkiezingen noodzakelijke maatregelen in de periode van
15 september 2017 tot en met eind januari 2018 heeft genomen in een voortvarend, redelijkerwijs van haar te vergen tempo.
4.16.
[eiseres] heeft BPL eind januari en begin februari 2018 verzocht om het verkiezingsproces aan te houden tot na de uitspraak van het door haar te starten tweede kort geding (over de acceptatie van [B] als kandidaat bij de verkiezingen). BPL heeft aan dat verzoek gehoor gegeven. Het verkiezingsproces is hierdoor aanzienlijk vertraagd. Tot de datum van het tweede kg‑vonnis (30 maart 2018) zijn ongeveer twee maanden verlopen. Voor zover [eiseres] zich op het standpunt stelt dat deze vertraging voor rekening van BPL moet komen, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Het staken door BPL van alle voorbereidingen voor de verkiezingen heeft immers op verzoek van [eiseres] plaatsgevonden. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat BPL misbruik van recht heeft gemaakt door in december 2017/januari 2018 te besluiten om [B] als kandidaat-bestuurder te weigeren. Ook is niet gesteld of gebleken dat BPL in het tweede kort geding een bij voorbaat kansloos verweer heeft gevoerd tegen de vordering om [B] als kandidaat te accepteren.
4.17.
In de periode vanaf het tweede kg‑vonnis (30 maart 2018) tot en met 20 juni 2018 heeft BPL de volgende maatregelen genomen die noodzakelijk zijn voor het laten plaatsvinden van verkiezingen:
 Het gereedmaken van een stembiljet waarop ook [B] staat. Dit blijkt uit e-mails van 12 en 13 april 2018 en een concept-stembiljet.
 Het mogelijk maken van elektronisch stemmen.
 Het bespreken van het verkiezingsproces met de notaris. Het (eind mei 2018) bestellen van holografisch beveiligde papieren stembiljetten om het risico op verkiezingsfraude te verkleinen.
 Het meermalen controleren van 65.000 adressen van pensioengerechtigden.
 Het opstellen en verzendklaar maken van de stembrieven, dat wil zeggen de brieven aan de stemgerechtigden met informatie over de kandidaten (onder wie [B] ) en de manieren waarop kan worden gestemd.
 Het zodanig inrichten van de kandidatenpagina op de website van [eiseres] dat stemgerechtigden vanaf 20 juni 2018 op die website informatie over de kandidaten (inclusief [B] ) konden lezen.
4.18.
Uitgaande van 20 juni 2018 als de datum waarop de verkiezingen hebben plaatsgevonden heeft BPL alle daarvoor nog noodzakelijke maatregelen genomen in een periode van ruim tweeëneenhalve maand na het tweede kg-vonnis van 30 maart 2018. Ook als deze maatregelen nog sneller, elkaar nog eerder opvolgend, hadden kunnen worden genomen, heeft BPL voldaan aan de voorwaarde om die maatregelen te nemen in een voortvarend, redelijkerwijs van BPL te vergen tempo.
Conclusie
4.19.
De conclusie van het voorgaande is dat BPL aan de veroordeling in 6.1 van het eerste kg‑vonnis heeft voldaan, zodat zij op grond van dat vonnis geen dwangsommen aan [eiseres] verschuldigd is.
Het tweede kg-vonnis
4.20.
Op grond van 5.1 van het tweede kg-vonnis moest BPL [B] vanaf 30 maart 2018 als kandidaat-bestuurder accepteren. Daaronder verstaat de rechtbank dat BPL die handelingen moest verrichten die noodzakelijk waren om [B] als kandidaat mee te laten doen aan de verkiezingen en hem aan de kiezers te presenteren als gelijkwaardig aan de andere kandidaten. BPL heeft aan dit gebod voldaan. Het tweede kg‑vonnis is op 10 april 2018 aan BPL betekend. BPL heeft daarvóór, op 3 april 2018, al aan [eiseres] bericht dat zij [B] als kandidaat-bestuurder accepteerde. Die acceptatie is daarna ook gebleken. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in 4.17 vermelde handelingen van BPL. Daarnaast geldt dat de informatie over [B] in de stembrieven en op de website van BPL op een manier is gepresenteerd die gelijkwaardig is aan de informatie over de andere kandidaten. Bovendien is die informatie in overleg met [B] tot stand gekomen. De conclusie luidt daarom dat BPL ook op grond van het tweede kg-vonnis geen dwangsommen verschuldigd is.
Proceskosten
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BPL worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 10.228,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van BPL tot op heden begroot op € 10.228,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, bijgestaan door mr. H.G. van Soolingen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.