Uitspraak
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam,
STICHTING BPL PENSIOEN,
gevestigd te Woerden,
verweerster, hierna te noemen: BPL,
advocaat mr. E. Lutjens te Amsterdam.
1.De procedure
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- de akte rectificatie van 24 september 2019 van BPL
- de akte overlegging producties van 24 september 2019 van BPL
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 8 oktober 2019.
2.De feiten
3.Het geschil
primairop 1 januari 2018,
subsidiairop 1 februari 2018,
meer subsidiairop 8 maart 2018,
nog meer subsidiairop 3 april 2018,
nog weer meer subsidiairop 11 april 2018 en
uiterst subsidiairop 25 april 2018. BPL heeft dan ook het in 6.2 van het eerste kg‑vonnis genoemde maximum aan dwangsommen verbeurd. BPL heeft ook niet aan het gebod in 5.1 van het tweede kg‑vonnis voldaan. BPL heeft [B] pas op 18 juni 2018 als kandidaat-bestuurder geaccepteerd. Tussen de datum van betekening van het tweede kg‑vonnis (10 april 2018) en 18 juni 2018 zijn meer dan 50 dagen verstreken. BPL heeft dus ook het in 5.2 van het tweede kg‑vonnis genoemde maximum aan dwangsommen verbeurd.
primairtot afwijzing van de vordering en
subsidiairtot matiging van de dwangsommen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
“op de kortst mogelijke termijn”.De voorzieningenrechter heeft echter geen overweging gewijd aan wat daaronder moet worden begrepen. Daarnaast blijkt ook uit geen enkele overweging in het vonnis dat de voorzieningenrechter er vanuit is gegaan dat de verkiezingen letterlijk
“op de kortst mogelijke termijn”zouden plaatsvinden. In andere onderdelen van het eerste kg‑vonnis wordt wel het organiseren van verkiezingen
“op korte termijn”genoemd (zie 4.1 en 4.15) en het invullen van twee bestuurszetels
“op korte termijn”(zie 4.5). De rechtbank leidt hieruit af dat de voorzieningenrechter tot uitgangspunt heeft genomen dat de verkiezingen op korte termijn zouden (moeten) plaatsvinden, maar ook daarvoor geldt dat de voorzieningenrechter niet heeft toegelicht wat daaronder in dit geval moet worden verstaan. Een aanwijzing voor wat de voorzieningenrechter als een ‘korte termijn’ heeft aangemerkt is te vinden in 4.1 van het eerste kg-vonnis. Daaruit blijkt dat de voorzieningenrechter een termijn van ongeveer vijf maanden tussen de start van het in gang zetten van verkiezingen en de start van een nieuw gekozen bestuurder in die functie heeft aangemerkt als een korte termijn. Nergens blijkt echter uit dat dit voor de voorzieningenrechter een ‘harde’ termijn was. Ook blijkt uit het eerste kg-vonnis niet dat de voorzieningenrechter er rekening mee heeft gehouden dat BPL nooit eerder verkiezingen had georganiseerd, en dat de inschatting van ongeveer vijf maanden die BPL in haar e-mail van 22 juni 2017 had gemaakt (veel) te optimistisch zou kunnen zijn. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter geen rekening heeft kunnen houden met problemen die op het moment van wijzen van het eerste kg-vonnis niet voorzienbaar waren, en dat die problemen tot een noemenswaardige vertraging van het verkiezingsproces zouden kunnen leiden. Daarom brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat ook omstandigheden die zich na het wijzen van het eerste kg-vonnis hebben voorgedaan, en de rol die beide partijen daarbij hebben gespeeld, van belang zijn bij de beoordeling van wat moet worden verstaan onder de kortst mogelijke termijn.
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)