ECLI:NL:RBMNE:2019:5648
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld op € 578.000,- voor het belastingjaar 2018, met als waardepeildatum 1 januari 2017. De eiser vond deze waarde te hoog en stelde dat de wijziging van de inhoud van de woning van 724 m³ naar 677 m³ niet had geleid tot een lagere waarde, wat volgens hem onterecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een taxatierapport waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt. Tijdens de zitting heeft de eiser zijn argument dat onvoldoende rekening was gehouden met de ligging nabij het spoor ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M. van der Linde, in aanwezigheid van griffier mr. C.H. Verweij. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.