ECLI:NL:RBMNE:2019:5627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
491577 / HA RK 19-310
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling van minderjarige

Op 13 november 2019 heeft verzoeker kinderrechter mr. J.R. van Es-de Vries gewraakt in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter. De mondelinge behandeling was gepland op 18 november 2019. De wrakingskamer, bestaande uit mr. C.A. de Beaufort, mr. A. van Dijk en mr. R.M. Berendsen, heeft op 21 november 2019 het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De behandeling van het wrakingsverzoek diende voortgezet te worden op 22 november 2019, waar verzoeker niet aanwezig was.

Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek onderbouwd met de stelling dat de kinderrechter niet onpartijdig was, omdat hij te kort uitstel had verleend voor de zitting. Verzoeker betwistte de urgentie die de Raad voor de Kinderbescherming had geschetst en stelde dat de rechter niet voldoende rekening had gehouden met zijn belangen. De kinderrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het uitstel was verleend op basis van spoedeisende redenen van de Raad voor de Kinderbescherming en betreurde het dat verzoeker niet was verschenen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De beslissing van de kinderrechter om de zitting uit te stellen was een procesbeslissing en niet onbegrijpelijk. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter en heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De procedure van verzoeker zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 491577 / HA RK 19-310
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 27 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 13 november 2019 kinderrechter mr. J.R. van Es-de Vries (verder te noemen: de rechter) gewraakt in de zaak met het kenmerk C/16/490834/ JE RK 19/2263. Deze zaak betreft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 oktober 2019 tot ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker. De mondelinge behandeling van dit verzoek is bepaald op 18 november 2019. In deze wrakingskamer hadden zitting mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. A. van Dijk en mr. R.M. Berendsen. Verzoeker is op deze zitting niet verschenen. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Verzoeker heeft voornoemde wrakingskamer op 18 november 2019 gewraakt. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van 21 november 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
De behandeling van het wrakingsverzoek van 13 november 2019 diende daardoor voortgezet te worden in de stand waarin het zich voor de schorsing vanwege het wrakingsverzoek bevond. Deze voortzetting werd bepaald op 22 november 2019. Verzoeker is hier van op de hoogte gesteld.
1.4.
In de wrakingskamer van 22 november 2019 hebben mr. C.A. de Beaufort,
mr. A. van Dijk en mr. R.J. Praamstra zitting. Verzoeker is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De rechter is evenmin verschenen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is, zoals eerder vermeld, gericht tegen kinderrechter
mr. J.R. van Es-de Vries.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij, teneinde een duidelijke en krachtige bijdrage aan de zitting te kunnen leveren, op 5 november 2019 om uitstel voor de zitting van 11 november 2019 heeft verzocht. Dit uitstel is, volgens de rechter gelet op de spoedeisendheid van de zaak, verleend tot 13 november 2019. Verzoeker stelt dat de rechter door het toekennen van een dergelijk kort uitstel op voorhand is meegegaan in het door de Raad voor de Kinderbescherming geschetste beeld van urgentie ten aanzien van het (met dwang) ingrijpen, omdat de zorg voor zijn dochter ernstig in het geding zou zijn. Dit terwijl verzoeker, zoals de rechter weet, het door de Raad voor de Kinderbescherming geschetste beeld ten zeerste betwist. De rechter had zich nader door verzoeker kunnen laten informeren over zijn verzoek tot uitstel. Verder gaat de rechter, aldus verzoeker, voorbij aan de door hem aangegeven noodzaak tot het zorgvuldig, ordentelijk en tijdig aanleveren van processtukken. De onpartijdigheid van de rechter is niet vanzelfsprekend, omdat in het merendeel van de gevallen een verzoek tot ondertoezichtstelling na een korte zitting met beperkte spreektijd voor de ouders, zonder meer wordt gehonoreerd. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat bijna 30% van de bij de Raad voor de Kinderbescherming ingediende klachten gegrond is en bijna de helft van de ingediende klachtonderdelen betrekking heeft op het raadsonderzoek en de inhoud van het rapport.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In de schriftelijke reactie van 14 november 2019 voert zij aan dat zij, als procesbeslissing, uitstel tot 13 november 2019 heeft verleend, omdat de Raad voor de Kinderbescherming spoedeisende redenen heeft gegeven om de zaak snel op een zitting te krijgen. De rechter betreurt dat verzoeker niet naar een zitting is gekomen. Het was dan mogelijk geweest om met alle betrokkenen een gesprek te hebben over de situatie van zijn dochter, waarbij verzoeker daaromtrent een standpunt in had kunnen nemen en verweer had kunnen voeren.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 13 november 2019. De partijdigheid van de rechter zou dus voort moeten vloeien uit haar handelen en/of nalaten voorafgaand aan deze zitting. De dag- en tijdbepaling van de zitting, welke zitting op 5 november 2019 op verzoek van verzoeker is aangehouden, is aan te merken als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Alleen indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.3.
De wrakingskamer volgt verzoeker niet in de door hem aangevoerde gronden voor wraking. De genomen procesbeslissing is niet dermate onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat er sprake is van vooringenomenheid tegenover verzoeker. Het is immers niet ongebruikelijk dat de kinderrechter een verzoek van de Raad van de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, gelet op de belangen van die minderjarige, met voortvarendheid behandelt. De wrakingskamer voegt daaraan toe dat het enkele feit dat de rechter de zitting (slechts) twee dagen uitgesteld heeft niets zegt over de inhoud van de beslissing die de rechter zal nemen.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de teamvoorzitter van de afdeling familie en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/490834/ JE RK 19/2263 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.A. de Beaufort, voorzitter, A. van Dijk en
R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.