Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 oktober 2019;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 4 november 2019 van
Rechtbank Midden-Nederland
Op 26 november 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. Blanke, de politierechter in de zaak met kenmerk 16/145251-19. De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de terechtzitting niet openstond voor ontlastende verklaringen en dat zij de antwoorden van verzoeker afkapte. Dit leidde tot de indruk van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de procedure op 12 november 2019 openbaar behandeld, waarbij de raadsman van verzoeker, mr. J.W.H. Peters, en mr. A. Blanke aanwezig waren.
De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De rechter had de regie over de zitting en de opmerkingen die zij maakte waren gericht op het waarborgen van een ordelijk verloop van de terechtzitting. De wrakingskamer oordeelde dat de feiten en omstandigheden geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/145251-19 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.