ECLI:NL:RBMNE:2019:5625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
490151 / HA RK 19-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

Op 26 november 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. Blanke, de politierechter in de zaak met kenmerk 16/145251-19. De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de terechtzitting niet openstond voor ontlastende verklaringen en dat zij de antwoorden van verzoeker afkapte. Dit leidde tot de indruk van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de procedure op 12 november 2019 openbaar behandeld, waarbij de raadsman van verzoeker, mr. J.W.H. Peters, en mr. A. Blanke aanwezig waren.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De rechter had de regie over de zitting en de opmerkingen die zij maakte waren gericht op het waarborgen van een ordelijk verloop van de terechtzitting. De wrakingskamer oordeelde dat de feiten en omstandigheden geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/145251-19 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 490151 / HA RK 19-290
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
26 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 oktober 2019;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 4 november 2019 van
mr. A. Blanke.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 november 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn de raadsman van verzoeker, mr. J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort en mr. A. Blanke verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A. Blanke als politierechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het kenmerk 16/145251-19.
2.2.
Namens verzoeker is aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet open stond voor een ontlastende verklaring van verzoeker. Zij heeft tot tweemaal toe, nadat de raadsman haar had aangeboden de ontlastende informatie te laten toelichten door verzoeker, aangegeven hier geen behoefte aan te hebben. Tevens heeft zij de antwoorden van verzoeker op haar vragen afgekapt als het voor haar relevante antwoord was gegeven. Nadat de raadsman diverse malen heeft aangegeven dat het laten uitpraten van verzoeker in het belang van zijn verdediging is, heeft de rechter het volgende opgemerkt: “hetgeen de advocaat doet, doet uw zaak geen goed”. Aldus is het vermoeden ontstaan dat de rechter een vooringenomenheid koesterde jegens verzoeker, althans is sprake van de schijn van vooringenomenheid.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie en ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat zij het verloop van het onderzoek ter terechtzitting aan het begin daarvan aan verzoeker en diens raadsman heeft uitgelegd. Na de formaliteiten heeft zij de verdenking met verzoeker willen bespreken. Dit was echter niet goed mogelijk omdat de raadsman haar herhaaldelijk heeft onderbroken, bijvoorbeeld omdat hij vond dat verzoeker iets moest toevoegen aan zijn verklaring. Hierop heeft de rechter aangegeven dat de regievoering over de zaak bij haar ligt en dat het haar taak en rol is om sturing aan te brengen, teneinde de verdenking concreet met verzoeker te kunnen bespreken. Deze regie betekent niet dat zij de verklaring van verzoeker in het geheel niet heeft willen horen. De rechter is hieraan echter niet meer toegekomen, omdat zij toen reeds door de raadsman was gewraakt. Wat betreft de door de raadsman aangehaalde opmerking van de rechter, verwijst de rechter naar het proces-verbaal. Het proces-verbaal is in deze leidend en daarin staat dit anders weergegeven, namelijk “daarmee doet de advocaat de zaak, de behandeling daarvan geen goed”.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat uit het verhandelde ter terechtzitting van 22 oktober 2019, zoals dit is weergegeven in het proces-verbaal, en hetgeen ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, niet blijkt van (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechter in die zin dat zij verzoeker in het geheel niet zou hebben willen horen. Er volgt nergens uit dat verzoeker niet op een later moment door de rechter alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om een voor hem ontlastende verklaring naar voren te brengen. De raadsman zou dit ook in het pleidooi nog hebben kunnen doen. Hiervan is het gezien het wrakingsverzoek echter niet meer gekomen. De rechter heeft hier regie gevoerd, maar daaruit blijkt niet van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. Voor de opmerking, die de rechter gemaakt zou hebben, moet de wrakingskamer afgaan op het proces-verbaal. Daarin staat dat van de rechter heeft gezegd dat de advocaat de behandeling van de zaak geen goed doet door de rechter de hele tijd te onderbreken. De wrakingskamer kan deze opmerking niet anders zien dan een aanwijzing om het ordelijke verloop van de terechtzitting niet te verstoren. Uit deze, eveneens op de regie van de terechtzitting gerichte opmerking kan evenmin de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd worden.
3.4.
Aldus leveren de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze in onderling verband en samenhang worden bezien.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk 16/145251-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. D.J. van Maanen en
mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.