Op 26 november 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoeker, die zich in een strafzaak bevond. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. N.E.M. Kranenbroek, de behandelend rechter-commissaris, naar aanleiding van haar afwijzing van een verzoek om een deskundige te benoemen voor gezichtsherkenning. De verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat de rechter-commissaris vooringenomen was, omdat zij al een oordeel had gevormd over de bewijsbeslissing in de zaak. De rechter-commissaris stelde echter dat haar beslissing niet gebaseerd was op vooringenomenheid, maar op de inhoud van het dossier en dat er geen reden was om te twijfelen aan haar onpartijdigheid.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die hun onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen persoonlijke vooringenomenheid of gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid was aangetoond. De rechter-commissaris had haar beslissing gemotiveerd en de wrakingskamer vond dat de motivering geen aanleiding gaf om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg zij de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/659315-17 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.