ECLI:NL:RBMNE:2019:5624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
490599 / HA RK 19-294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 26 november 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoeker, die zich in een strafzaak bevond. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. N.E.M. Kranenbroek, de behandelend rechter-commissaris, naar aanleiding van haar afwijzing van een verzoek om een deskundige te benoemen voor gezichtsherkenning. De verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat de rechter-commissaris vooringenomen was, omdat zij al een oordeel had gevormd over de bewijsbeslissing in de zaak. De rechter-commissaris stelde echter dat haar beslissing niet gebaseerd was op vooringenomenheid, maar op de inhoud van het dossier en dat er geen reden was om te twijfelen aan haar onpartijdigheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die hun onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen persoonlijke vooringenomenheid of gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid was aangetoond. De rechter-commissaris had haar beslissing gemotiveerd en de wrakingskamer vond dat de motivering geen aanleiding gaf om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg zij de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/659315-17 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 490599 / HA RK 19-294
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
26 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Rijnmond – Stadsgev. Rotterdam te Rotterdam,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door de raadsman op 25 oktober 2019;
  • een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 11 november 2019 van mr. N.E.M. Kranenbroek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 november 2019 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is de raadsman van verzoeker, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. N.E.M. Kranenbroek als behandelend rechter-commissaris (hierna te noemen: de rechter-commissaris), in de zaak met het kenmerk
16/659315-17.
2.2.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de rechter-commissaris onder andere het verzoek van de raadsman op grond van artikel art. 182 Sv tot het benoemen van een deskundige heeft afgewezen. Deze deskundige diende te bezien of het beeldmateriaal uit het dossier, waarop verzoeker is herkend, zich leent voor gezichtsvergelijkend onderzoek c.q. betrouwbare gezichtsherkenning. Aan deze afwijzing heeft de rechter-commissaris ten grondslag gelegd dat het gevraagde deskundigenonderzoek , gelet op alle in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (pagina 928 van het onderliggende dossier in de strafzaak) genoemde feiten en omstandigheden, niet van belang is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. De raadsman heeft naar aanleiding van deze motivering contact gezocht met de rechter-commissaris met het verzoek om (de motivering van) haar beslissing te heroverwegen of anders zelf het verzoek te doen tot verschoning van verdere (onderzoeks)betrokkenheid bij de strafzaak tegen verzoeker. Uit genoemde overweging blijkt dat de rechter-commissaris haar standpunt over de bewijsbeslissing ex artikel 350 Sv al heeft bepaald, ten nadele van verzoeker. Dit terwijl een dergelijke beslissing in eerste en enige instantie te geven is door de zittingsrechter. Aldus is sprake van vooringenomenheid en een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter-commissaris, dan wel de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Niet uit te sluiten valt dat verzoeker op een ander moment in de procedure van de strafzaak wederom met deze rechter-commissaris van doen zal hebben.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft zij naar voren gebracht dat als verzoeker of diens raadsman het niet eens zijn met de inhoud van haar beslissing, daartegen beroep open staat bij de raadkamer van de rechtbank. Dat is de enige weg. Een verzoek tot wraking is niet bedoeld voor de situatie dat iemand het niet eens is met de door een rechter genomen beslissing. Dit kan slechts anders zijn indien het niet anders kan zijn dan dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid of dat de vrees daarvoor naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd. De maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot benoeming van een deskundige is dat een rechter-commissaris het verzoek afwijst indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. Dat betekent dat elke rechter-commissaris zich reeds in dit stadium van een zaak dient af te vragen of dit wel of niet het geval is. Ongelukkigerwijs is in de tekst van de beslissing het onjuiste criterium terecht gekomen, maar ook daarvoor geldt dat de enige weg beroep bij de raadkamer is.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid van de rechter is gesteld noch gebleken.
3.4.
Van een gerechtvaardigd vermoeden dat de rechter vooringenomen is, is naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin sprake. De rechter-commissaris heeft haar beslissing gemotiveerd en deze motivering geeft geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid tegen verzoeker. De rechter-commissaris heeft inzicht gegeven in de factoren die maken dat zij het onderzoek heeft afgewezen. Zij heeft alle feiten en omstandigheden in het dossier die, zo begrijpt de wrakingskamer, hier van belang zijn meegewogen, waaronder de bevindingen van de betreffende verbalisant. Zij is tot de slotsom gekomen dat de uitkomst van het gevraagde onderzoek niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. In het bijzonder heeft zij daarbij gekeken naar de omstandigheid dat de beelden zijn bekeken door iemand die verzoeker kent. Het voorgaande maakt niet dat zij zich al een oordeel heeft gevormd (of die schijn heeft gewekt) over de vraag of verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Indien de raadsman het niet eens is met de beslissing van de rechter-commissaris of de motivering daarvan, staat daartegen beroep open bij de raadkamer. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter-commissaris, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk 16/659315-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.