Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de zitting van 31 oktober 2019;
- een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. J.R. van Es-de Vries van
Rechtbank Midden-Nederland
Op 26 november 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. J.R. van Es-de Vries, de behandelend kinderrechter in een aantal zaken betreffende haar minderjarige kinderen. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de behandeling van verzoeken tot voorlopige voogdij en gedeeltelijk gezag, waarbij de verzoekster zich zorgen maakte over de onpartijdigheid van de rechter. De verzoekster stelde dat de rechter, door vragen te stellen aan de vader van de kinderen, de schijn van vooringenomenheid wekte, vooral gezien eerdere negatieve uitspraken van de rechter in haar voordeel. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De enkele omstandigheid dat de rechter vragen stelde, ook al waren deze niet direct relevant voor de procedure, was onvoldoende om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaken waarin het wrakingsverzoek was ingediend, dienen voortgezet te worden in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing.