ECLI:NL:RBMNE:2019:5623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
490906 / HA RK 19-301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in familierechtelijke zaken

Op 26 november 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. J.R. van Es-de Vries, de behandelend kinderrechter in een aantal zaken betreffende haar minderjarige kinderen. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de behandeling van verzoeken tot voorlopige voogdij en gedeeltelijk gezag, waarbij de verzoekster zich zorgen maakte over de onpartijdigheid van de rechter. De verzoekster stelde dat de rechter, door vragen te stellen aan de vader van de kinderen, de schijn van vooringenomenheid wekte, vooral gezien eerdere negatieve uitspraken van de rechter in haar voordeel. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De enkele omstandigheid dat de rechter vragen stelde, ook al waren deze niet direct relevant voor de procedure, was onvoldoende om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaken waarin het wrakingsverzoek was ingediend, dienen voortgezet te worden in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 490906 / HA RK 19-301
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
26 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 31 oktober 2019;
  • een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. J.R. van Es-de Vries van
7 november 2019.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 november 2019 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekster, haar raadsvrouw, mr. K.R. Koopman, advocaat te Zeist en mr. J.R. van Es-de Vries verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.R. van Es-de Vries als behandelend kinderrechter (hierna te noemen: de rechter), in zaken met de kenmerken C/16/488763 / JE RK 19-2058; C/16/488764 / JE RK 19-2059 en C/16/490337 / FO RK 19-1589
2.2.
Namens verzoekster is het volgende ten grondslag gelegd aan het verzoek tot wraking. Vooropgesteld dient te worden dat de rechter dit jaar een tweetal voor verzoekster negatieve uitspraken heeft gedaan ter zake de drie minderjarige kinderen van verzoekster. Echter pas tijdens de zitting van 31 oktober 2019 is de schijn van vooringenomenheid bij verzoekster ontstaan. De rechter behandelde verzoeken tot het instellen van voorlopige voogdij en verzoeken toekenning gedeeltelijk gezag betreffende genoemde kinderen. Deze verzoeken waren alle afkomstig van Samen Veilig Midden-Nederland, de gecertificeerde instelling (hierna: GI). De GI was niet bevoegd verzoeken tot het instellen van voorlopige voogdij in te dienen. Omdat verzoekster inmiddels toestemming had gegeven voor de schoolgang en de medische behandeling van de kinderen, met het oog waarop de verzoeken toekenning gedeeltelijk gezag gedaan waren, behoefden deze verzoeken evenmin verdere bespreking. Desondanks is de rechter overgegaan tot het horen van vader als informant en heeft zij hem gevraagd hoe het met de kinderen gaat. Daarvoor was geen noodzaak en het viel buiten het onderwerp van de zitting. Aangezien de vader zich in het verleden meermalen negatief heeft uitgelaten over verzoekster en er nu juist stappen in de goede richting werden gezet, heeft de raadsvrouw de rechter onderbroken en gevraagd of een dergelijke vraag en het antwoord hierop van belang kunnen zijn voor enig te nemen beslissing in deze procedure. De nieuwsgierigheid van de rechter naar zaken buiten de procedure doet immers niet ter zake. Door de vader toch alle ruimte te geven is de vrees gerechtvaardigd dat de rechter vooringenomen was. De raadsvrouw heeft vervolgens de rechter gewraakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft zij wat betreft het behandelen van het verzoek tot voorlopige voogdij naar voren gebracht dat het verzoek, ondanks de toestemming, werd gehandhaafd en dat dit maakt dat zij het verzoek ter zitting dient te behandelen. Ten aanzien van het stellen van de door de raadsvrouw genoemde vraag heeft de rechter naar voren gebracht dat deze vraag en het antwoord daarop weliswaar niet relevant waren voor de op dat moment aanhangige procedure, echter is het in haar rol als kinderrechter passend om wel naar het welzijn van de kinderen te vragen. Dat zij deze vraag eerst aan vader heeft gesteld, maakt niet dat zij niet van plan was deze vraag ook aan moeder, verzoekster, te stellen. De raadsvrouw mag een bepaalde vraag niet relevant vinden, maar dat maakt niet dat zij om die reden de rechter het woord kan ontnemen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter is niet gesteld of gebleken.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat het enkel stellen van een vraag, ook als het antwoord daarop niet direct relevant is voor een beslissing in de op dat moment aan de orde zijnde procedure, niet maakt dat sprake is van de schijn van vooringenomenheid. Aan die conclusie doet niet af dat de rechter eerder andere, verzoekster onwelgevallige beslissingen heeft genomen. De feiten en omstandigheden die namens verzoekster ter onderbouwing van het verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaken met de kenmerken C/16/488763 / JE RK 19-2058; C/16/488764 / JE RK 19-2059 en C/16/490337 / FO RK 19-1589 dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. D.J. van Maanen en
mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.