ECLI:NL:RBMNE:2019:5622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
491858 / HA RK 19-316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft verzoeker op 11 november 2019 een zitting aangevraagd voor een verzoek van de Raad van de Kinderbescherming om zijn minderjarige dochter onder toezicht te stellen. De rechter, mr. J.R. van Es-de Vries, heeft het verzoek om uitstel van de zitting toegewezen en een nieuwe zitting vastgesteld op 13 november 2019. Voorafgaand aan deze zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt, wat leidde tot een spoedige behandeling van het wrakingsverzoek op 18 november 2019. Tijdens deze zitting was verzoeker niet aanwezig, wat leidde tot aanhouding van de zaak tot de reguliere zitting op 22 november 2019. Op 18 november 2019 diende verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek in tegen de rechters van de eerste wrakingskamer, omdat hij meende dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben aangegeven dat hun beslissing om het wrakingsverzoek snel te behandelen niet duidt op vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft op 21 november 2019 de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek voortgezet. Verzoeker was opnieuw niet aanwezig, maar had zijn verzoek schriftelijk toegelicht. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De beslissing van de eerste wrakingskamer om het verzoek tot ondertoezichtstelling snel te behandelen was een procesbeslissing die niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure van verzoeker voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 491858 / HA RK 19-316
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 21 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 11 november 2019 stond een zitting gepland met betrekking tot het verzoek van de Raad van de Kinderbescherming van 29 oktober 2019 om de minderjarige dochter van verzoeker onder toezicht te stellen (OTS-zitting). Verzoeker heeft verzocht om uitstel van de zitting. De rechter, mr. J.R. van Es-de Vries (hierna: de rechter), heeft dit verzoek toegewezen en een nieuwe zitting bepaald op 13 november 2019.
1.2.
Op 13 november 2019, vóór aanvang van de OTS-zitting, heeft verzoeker de rechter gewraakt (hierna: eerste wrakingsverzoek).
1.3.
De voorzitter van de wrakingskamer, mr. C.A. de Beaufort, heeft op 13 november 2019 beslist dat vanwege het spoedeisende karakter van een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige de wrakingszitting zal plaatsvinden op 18 november 2019, buiten het reguliere wrakingsrooster om.
1.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 november 2019 is verzoeker niet verschenen. Omdat onduidelijk was of verzoeker de uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen, heeft de wrakingskamer besloten de zaak aan te houden tot de (reguliere) zitting van 22 november 2019. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de griffier van de wrakingskamer verzoeker van de aanhouding op de hoogte gesteld.
1.5.
Diezelfde dag, 18 november 2019, dient verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek in gericht tegen de wrakingskamer die zitting had op 18 november 2019 en waarin zitting hadden mr. C.A. de Beaufort, mr. A. van Dijk en mr. R.M. Berendsen (hierna: (de rechters uit) de eerste wrakingskamer), omdat (kort gezegd) uit de overweging dat de OTS-zitting spoedeisend is, vooringenomenheid blijkt. De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.6.
Voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen de eerste wrakingskamer is een zitting bepaald op 21 november 2019 om 10.00 uur. Daarop heeft verzoeker verzocht om uitstel, omdat geen rekening is gehouden met zijn agenda. Dit verzoek is door de voorzitter van de wrakingskamer, mr. J.F. Haeck, niet gehonoreerd.
1.7.
Verzoeker is met bericht van verhindering niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2019, maar heeft zijn wrakingsverzoek daaraan voorafgaand nader schriftelijk toegelicht.
1.8.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Als reden voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker gegeven dat de eerste wrakingskamer de zaak als uitzonderlijk en dringend heeft aangemerkt. Volgens verzoeker blijkt daaruit schijn van vooringenomenheid, omdat de eerste wrakingskamer bij voorbaat meegaat in het door de Raad voor de Kinderbescherming voorgespiegelde beeld dat de zaak zeer urgent is.
2.2.
De rechters uit de eerste wrakingskamer berusten niet in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij dat uit de omstandigheid dat de eerste wrakingskamer het wrakingsverzoek op 18 november 2019 behandelde alleen kan worden afgeleid dat deze het wrakingsverzoek spoedig na indiening wilde behandelen. Dat wilde de eerste wrakingskamer, omdat zij van oordeel was dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad voor de Kinderbescherming met voortvarendheid behandeld moest worden door de rechter, dan wel – bij gegrondverklaring van het wrakingsverzoek – door een andere rechter. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de eerste wrakingskamer van oordeel was dat het verzoek tot ondertoezichtstelling moet worden toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De beslissing van de eerste wrakingskamer om de behandeling van het eerste wrakingsverzoek op 18 november 2019 te agenderen is een procesbeslissing. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5.
Volgens verzoeker laat de eerste wrakingskamer met deze procesbeslissing zien mee te gaan in het door de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechtbank voorgespiegelde beeld dat de situatie rond zijn minderjarige dochter zeer urgent en bedreigend voor haar welzijn en ontwikkeling is. De wrakingskamer volgt verzoeker hierin niet. De enkele omstandigheid dat de eerste wrakingskamer het wrakingsverzoek wilde behandelen buiten het reguliere zittingsrooster om, omdat de voorzitter van oordeel was dat het verzoek tot ondertoezichtstelling met voortvarendheid behandeld moest worden, betekent nog niet dat er sprake is van vooringenomenheid ten aanzien van de uitkomst van dit verzoek. De genomen procesbeslissing is ook niet dermate onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat er sprake is van vooringenomenheid tegenover verzoeker.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met 491577 / HA RK 19-310 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.