ECLI:NL:RBMNE:2019:5547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
C/16/485162 / FA RK 19-4372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en behoefteberekening bij niet-samenwoners

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 26 november 2019, is de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over de kinderalimentatie voor een minderjarig kind, geboren uit een relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw heeft op 10 juli 2019 een verzoekschrift ingediend waarin zij kinderalimentatie verzoekt, met een primair verzoek om een bedrag van € 243,- per maand met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2017, en subsidiair een bedrag van € 251,58 per maand vanaf de datum van het verzoekschrift. De man is bereid om kinderalimentatie te betalen, maar is het niet eens met de hoogte en de ingangsdatum van het bedrag.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2019, waarbij de man en zijn advocaat aanwezig waren, maar de vrouw niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de minderjarige heeft erkend en dat zij samen het gezag over haar hebben. De minderjarige woont bij de vrouw. De rechtbank heeft de behoefte van het kind berekend op basis van de netto besteedbare inkomens van beide ouders, waarbij rekening is gehouden met de situatie dat de minderjarige bij de vrouw en bij de man zou opgroeien. De rechtbank heeft de behoefte vastgesteld op € 204,- per maand.

Vervolgens heeft de rechtbank de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De man heeft een draagkracht van € 609,- per maand, terwijl de vrouw een minimale draagkracht van € 25,- heeft. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt € 634,- per maand, wat voldoende is om in de behoefte van het kind te voorzien. Na vergelijking van de draagkracht van beide ouders heeft de rechtbank bepaald dat de man € 196,- per maand moet bijdragen aan de kosten van de minderjarige, met een zorgkorting van € 10,-. Uiteindelijk heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 186,- per maand, met ingang van 10 juli 2019, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/485162 / FA RK 19-4372
Beschikking van 26 november 2019
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C. Lamphen,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M.P.M. Lousberg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen 1 tot en met 5, binnengekomen op 10 juli 2019;
  • het verweerschrift van de man, met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 23 augustus 2019;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 9 oktober 2019, met bijlagen.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 oktober 2019. Bij deze zitting waren de man, zijn advocaat en de advocaat van de vrouw aanwezig.
1.3.
De vrouw is wel uitgenodigd, maar is niet naar de zitting gekomen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Zij zijn de ouders van
[minderjarige], die op dit moment twee jaar oud is.
2.3.
De man heeft [minderjarige] erkend en de ouders hebben samen het gezag over haar.
2.4.
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank:
  • primair te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2017 een bedrag van € 243,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen;
  • subsidiair te bepalen dat de man met ingang van de datum van het verzoekschrift een bedrag van € 251,58 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
De man is bereid kinderalimentatie aan de vrouw te betalen, maar hij is het niet eens met de door de vrouw verzochte ingangsdatum en de hoogte van het bedrag.
Beslissing
3.2.
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 10 juli 2019 (de datum van het verzoekschrift) een bedrag van € 186,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Ingangsdatum
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de kinderalimentatie in zal moeten gaan op 10 juli 2019, de datum van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank zal uitleggen waarom.
3.4.
Uitgangspunt is dat de rechtbank terughoudend dient om te gaan met de vaststelling van een bijdrage met terugwerkende kracht. Bovendien wilde de vrouw de afgelopen jaren helemaal niets van de man weten. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk om de kinderalimentatie al in 2017 in te laten gaan. Vanaf de dag dat de vrouw het verzoek voor de kinderalimentatie heeft ingediend kon de man er rekening mee houden dat hij een bijdrage moest gaan betalen.
Behoefte
3.5.
Voor het bepalen van de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, moet de rechtbank vaststellen wat [minderjarige] nodig heeft. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank berekent de behoefte van [minderjarige] op € 204,- per maand. De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
3.6.
Normaal gesproken wordt voor de behoefte van een kind gekeken naar wat de ouders te besteden hadden toen zij nog samen leefden. Nu partijen niet hebben samengewoond kan dit niet als uitgangspunt worden genomen voor de berekening van de behoefte van [minderjarige] . In deze gevallen wordt de behoefte berekend aan de hand van het bedrag dat de vrouw te besteden zou hebben (ook wel het netto besteedbaar inkomen) in de situatie dat [minderjarige] bij haar opgroeit en het netto besteedbaar inkomen van de man in de situatie dat zij bij hem opgroeit. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een mogelijke aanspraak op kindgebonden budget. Het gemiddelde van deze behoeftes vormt vervolgens de behoefte van [minderjarige] .
3.7.
Partijen zijn het niet eens over het inkomen van partijen waarmee gerekend moet worden. De vrouw vindt dat moet worden gerekend met het inkomen van partijen uit het geboortejaar van [minderjarige] , 2017. De man vindt dat moet worden gerekend met de meest recente gegevens. De rechtbank zal voor de bepaling van de behoefte aansluiten bij 2019, omdat de kinderalimentatie in dit jaar wordt vastgesteld. Dit inkomen sluit het beste aan bij waar [minderjarige] aan gewend is geraakt.
3.8.
Voor de berekening van de behoefte van [minderjarige] in de situatie bij de man gaat de rechtbank uit van de winst uit zijn onderneming uit 2018. Dit omdat de winst voor 2019 niet bekend is. De vrouw heeft op de zitting gesteld dat het inkomen van de man in 2018
€ 34.441,- was. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank van dit inkomen uit zal gaan. Op basis van dit inkomen en uitgaande van de situatie dat [minderjarige] bij de man ingeschreven zou staan, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.656,- per maand. Aan de hand van de tabellen ‘kosten kinderen 2019’ van het Nibud komt de rechtbank uit op een behoefte van € 328,- per maand in de situatie bij de man.
3.9.
Voor de berekening van de behoefte van [minderjarige] in de situatie bij de vrouw gaat de rechtbank uit van een Wajong-uitkering van € 1.144,92 bruto per maand. De vrouw ontvangt verder geen kindgebonden budget omdat zij bij haar moeder woont. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 990,- per maand. Aan de hand van de tabellen ‘kosten kinderen 2019’ van het Nibud komt de rechtbank uit op een behoefte van € 79,- per maand in de situatie bij de vrouw.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van [minderjarige] bij de man € 328,- per maand bedraagt en bij de vrouw € 79,- per maand. Uitgaande van het gemiddelde stelt de rechtbank de behoefte van [minderjarige] in 2019 vast op € 204,- per maand.
Draagkracht
3.11.
Vervolgens dient de rechtbank te kijken naar wat iedere ouder kan betalen. Dit wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het inkomen van die ouder. Ook wordt rekening gehouden met standaard bedragen voor de lasten van de ouder en eventuele extra lasten.
Draagkracht van de man
3.12.
De rechtbank bepaalt de draagkracht van de man op € 609,- per maand. De vrouw heeft namelijk een berekening gemaakt op basis van de inkomensgegevens van de man uit 2018 waaruit dit bedrag volgt en de man heeft tegen die berekening geen bezwaar gemaakt.
Draagkracht van de vrouw
3.13.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een minimale draagkracht van € 25,- heeft gezien haar Wajong-uitkering en het feit dat zij geen kindgebonden budget ontvangt.
Draagkrachtvergelijking3.14. Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben om alle kosten van hun kind te betalen, dan moet de rechter de draagkracht van iedere ouder vergelijken en berekenen wie welk deel van de kosten moet dragen. Partijen hebben samen een draagkracht van
(609 + 25 =) € 634,- per maand. Dit is voldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige] van € 204,- per maand te voorzien. Na vergelijking van ieders draagkracht becijfert de rechtbank het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] op € 196,- per maand en dat van de vrouw op € 8,- per maand.
Zorgkorting
3.15.
De man heeft recht op een zorgkorting van € 10,-. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
3.16.
De ouder die kinderalimentatie aan de andere ouder betaalt heeft recht op een zorgkorting. De reden hiervoor is dat deze ouder ook kosten heeft als het kind bij hem of haar verblijft. Op grond van de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank in de beschikking van 19 juli 2018 is bepaald en op 12 maart 2019 door het hof Arnhem-Leeuwarden is bekrachtigd, kan de man aanspraak maken op een zorgkorting van 5% van de behoefte. Dit komt neer op een bedrag van € 10,-.
Conclusie
3.17.
Na aftrek van de zorgkorting berekent de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie op € 186,- per maand.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] met ingang van 10 juli 2019 op € 186,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.E.J.A. Heijckmann, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. C.I.J. van den Bogert als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.